3 april 2018
RB Den Haag – ontbreken causaal verband tussen infiltratievoorzieningen en wateroverlast kelder
Voor zover eiser stelt dat de waterschade is ontstaan in zijn kelder door de aanleg van het nieuwe rioolstelsel stelt de rechtbank zich op het standpunt dat, gelet op de omschrijving van “waterbeheer” in artikel 1.1 van de Waterwet en de in artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet, geformuleerde doelstellingen, vallen rioleringswerkzaamheden niet onder de taken of bevoegdheden van verweerder in het kader van het waterbeheer. Schade als gevolg van deze werkzaamheden komt daarom niet op grond van artikel 7.14 van de Waterwet voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank stelt verder dat voor het toekennen van nadeelcompensatie onder meer is vereist dat een causaal verband tussen de schade en het rechtmatige overheidshandelen aannemelijk is. De bewijslast daarvan rust bij de verzoeker om nadeelcompensatie. Het ligt dus op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat de aanleg van de infiltratievoorzieningen heeft geleid tot de grondwateroverlast in zijn kelder.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de stelling van eiser dat er causaal verband is tussen de infiltratievoorzieningen en de gestelde schade onvoldoende steun vindt in het dossier. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat zowel in de notitie van Wareco als in het rapport van Acaciawater andere mogelijke oorzaken voor de grondwaterstijging – zoals meteorologische omstandigheden en klimaatverandering, verandering van de duinbegroeiing en kustmorfologie – niet worden uitgesloten.