28 juli 2021
ABRS – Voorzienbaarheid en normaal maatschappelijk risico
De aanvrager is eigenaar van een woning. Als gevolg van een planologische wijziging wordt er een weg gerealiseerd op een in de buurt van de woning gelegen gebied, waardoor er sprake is van een waardevermindering van de woning. Het college heeft zich, in afwijking van hetgeen de schadecommissie heeft geadviseerd, op het standpunt gesteld dat de planologische ontwikkeling ten tijde van de aankoop van de woning voorzienbaar was. Voor het geval de planologische ontwikkeling voor de aanvrager ten tijde van de aankoop van de woning niet voorzienbaar was, heeft het college, eveneens in afwijking van het advies van de schadecommissie, de omvang van het normaal maatschappelijk risico vastgesteld op 3% van de waarde van de woning. In geschil is de voorzienbaarheid en de hoogte van het normaal maatschappelijk risico.
Het college stelt zich op het standpunt dat de planologische ontwikkeling ten tijde van de aankoop voorzienbaar was. Volgens het college dient bij het vaststellen van de voorzienbaarheid van de schade eerst te worden gekeken naar het oudste beleidsvoornemen en vervolgens dient te worden beoordeeld of dat beleidsvoornemen met een later beleidsvoornemen is doorbroken. Indien er geen sprake is van doorbreking, blijft de voorzienbaarheid voortduren. Dit houdt in dat de aanvrager ten tijde van de aankoop op basis van het Streekplan 1977 rekening moest houden met de aanleg van de weg en zo ja, of deze voorzienbaarheid is doorbroken door het Streekplan 1987 of door het Streekplan 1991. Naar oordeel van het college is dat niet het geval.
De voorzienbaarheid van een planologische verandering wordt beoordeeld aan de hand van het antwoord op de vraag of ten tijde van de investeringsbeslissing voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. Daarbij wordt rekening gehouden met een concreet beleidsvoornemen dat openbaar is gemaakt. Anders dan het college aanvoert, volgt uit de rechtspraak van de Afdeling niet dat bij het vaststellen van de voorzienbaarheid in het algemeen eerst wordt gekeken naar het oudste concrete beleidsvoornemen en dat vervolgens wordt beoordeeld of dat beleidsvoornemen met een later beleidsvoornemen is doorbroken. In het onderhavige geval was het de vraag of de voorzienbaarheid kan worden gebaseerd op een of meer beleidsdocumenten van gelijke aard die voor zover hier van belang betrekking hebben op hetzelfde gebied en die elkaar in tijd zijn opgevolgd. In een geval als dat van aanvrager wordt de voorzienbaarheid in beginsel beoordeeld aan de hand van het antwoord op de vraag of op grond van het ten tijde van de investeringsbeslissing meest recent gepubliceerde streekplan voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. Uit het Streekplan 1991 blijkt niet dat er sprake was van een concreet beleidsvoornemen om in de buurt van de woning een weg te realiseren. Tevens blijkt niet dat dit beleidsdocument slechts ter aanvulling van een ouder beleidsdocument, zoals het Streekplan 1977, heeft te gelden. Er ontbreekt op dit punt een relevante verwijzing naar het Streekplan 1977. Om die reden was het voor een redelijk denkend en handelend koper niet kenbaar dat het beleidsvoornemen van het Streekplan 1977 nog steeds geldig was.
Ten aanzien van het normaal maatschappelijk risico stelt de Afdeling dat het feit dat de planologische ontwikkeling naar haar aard en omvang paste in het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid de toepassing van een drempel van 3% van de waarde van de woning rechtvaardigt. Dat de ontwikkeling op korte afstand van de woning heeft plaatsgevonden en naar haar aard niet paste binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving, leidt niet tot een ander oordeel. Dat zou slechts van belang zijn als het college een drempel van 4 of 5 procent had toegepast.