29 september 2021
ABRS – Voorzienbaarheid
Appellanten zijn op korte afstand van hun woning geconfronteerd met de BPL als nieuwe provinciale weg in het landschap. Als gevolg van de planologische wijziging stellen zij planschade te hebben geleden. De planschade komt naar oordeel van de schadecommissie niet voor vergoeding in aanmerking als gevolg van de voorzienbaarheid.
Ten tijde van de aankoop van de bouwkavels (voor de woningen) was de komst van een nieuwe weg te voorzien op basis van de Streekplanuitwerking Oostelijk Zuid-Limburg uit 1999 en het voorontwerp bestemmingsplan “Amstenraderveld”.
Naar oordeel van appellanten is geen sprake van voorzienbaarheid omdat de eerdere beleidsvoornemens waren herzien. Zo blijkt onder meer uit een aantal krantenartikelen en een brief aan de bewoners van Hoensbroek. Daarnaast was destijds in het bestemmingsplan voor de gronden, in tegenstelling tot het daarvoor geldende bestemmingsplan, niet langer voorzien in de aanleg van een rondweg. Dit plan is ook goedgekeurd door het college zodat daaruit kan worden afgeleid dat het eerder beleidsvoornemen door het college is verlaten, aldus appellanten. Dit is ook bevestigd door de levering van de gronden aan de graaf van Amstenrade, die eerder waren verkocht aan de provincie om de weg aan te leggen.
De Afdeling overweegt dat aan de krantenartikelen uit 1992, waarin door een journalist is geschreven dat de aanleg van de weg niet door zal gaan, geen betekenis wordt gehecht omdat die niet afkomstig zijn van het college. Ook blijkt uit de genoemde brief niet dat de aanleg definitief niet door zal gaan. In de brief is vermeld dat de provincie “geen initiatieven zal ondernemen”. Hieruit volgt naar oordeel van de Afdeling niet ondubbelzinnig dat de aanleg van de weg definitief geen doorgang zal vinden. Bovendien is ter zitting vastgesteld dat appellanten ten tijde van de aankoop niet op de hoogte waren van de genoemde documenten. Ten aanzien van de gronden die zijn verkocht aan de graaf heeft het college kenbaar gemaakt dat die verkoop zag op gronden elders in de provincie.
Voorts kon uit de bestemmingsplan informatie worden afgeleid dat het beleidsvoornemen voor de rondweg nog steeds actueel was. Ter zitting hebben appellanten te kennen gegeven dat zij voorafgaand aan de koop ook kennis hebben genomen van deze documenten. Dat de percelen niet meer waren bestemd voor een rondweg is naar oordeel van de Afdeling niet relevant, aangezien de toelichting vermeldt dat de gronden vrij gehouden moeten worden voor de toekomstige rondweg. Uit het niet toekennen van een verkeersbestemming aan de gronden kan gelet op de plantoelichting daarom alleen worden afgeleid dat de aanleg van de weg in de nabije toekomst niet ter uitvoering zal worden gebracht, maar niet dat dit voornemen definitief door het college is verlaten, aldus de Afdeling.