5 december 2018
ABRS – Verhouding vermogensschade en inkomensschade
Een groenteveredelingsbedrijf wordt geconfronteerd met een planologische wijziging waarmee een vierbaansweg mogelijk is (N23). Partijen hebben afgesproken dat de eventuele inkomensschade wordt beoordeeld na de openstelling van de N23. De beoordeling van de inkomensschade is derhalve aangehouden.
Naar oordeel van appellant diende het college voor de vaststelling van de hoogte van de vermogensschade geen rekening te houden met de inkomensgevolgen van een toename van fijnstof en geluid. De waarde van het perceel en de bruikbaarheid ervan voor een volwaardig agrarisch bedrijf hangt naar oordeel van appellant in hoge mate samen met de gebruiksmogelijkheden van het perceel voor fijnveredeling en dat een redelijk denkend en handelend koper een lagere waarde aan het perceel toekent wegens de omstandigheid dat een fijnveredelingsbedrijf op dat perceel uitsluitend moeilijker of met schade kan functioneren.
De Afdeling volgt dit betoog niet. De Afdeling overweegt dat de waarde van het perceel in hoge mate afhangt van de uit dat bedrijf te genereren inkomsten. Indien het college een tegemoetkoming in inkomensschade toekent, dient het derhalve bij het bepalen van de hoogte van een tegemoetkoming in vermogensschade te bezien of en zo ja, in hoeverre de vermogensschade is verdisconteerd in de inkomensschade. In het voorliggende geval zal derhalve dienen te worden bezien of na de openstelling van de N23 sprake is van inkomensschade en – indien inkomensschade wordt toegekend – of de gestelde vermogensschade is verdisconteerd in de gekapitaliseerde inkomensschade.