7 februari 2024
ABRS – Tracébesluit
Appellant is eigenaar van een bedrijfswoning met bijbehorende bedrijfsopstallen en exploiteert een melkveehouderij. Tevens is appellant eigenaar van een deel van de gronden van het bedrijf. De overige gronden heeft hij in reguliere pacht. Appellant stelt dat het Tracébesluit N18 Varsseveld – Enschede leidt tot een waardevermindering van de onroerende zaken, een tekort aan fosfaatrechten en inkomensderving.
Appellant betoogt dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen rechtstreeks oorzakelijk verband is tussen het Tracébesluit en de waardevermindering van zijn eigendom als gevolg van de splitsing en verkleining van zijn huiskavel.
De Afdeling overweegt dat appellant niet heeft aangetoond dat het bedrijf in de nieuwe situatie inefficiënter is en dat dit een verminderde waarde van het bedrijf met zich brengt. De schade die gemoeid is met de overgang van een bedrijf met weidegang naar het opstallen van vee is anderszins verzekerd.
Appellant betoogt dat hij naast de schade die in de onteigeningsprocedure is vergoed, ook schade lijdt die niet voor vergoeding in de onteigeningsprocedure in aanmerking is gekomen. Het gaat om schade als gevolg van het feit dat het Tracébesluit met zich brengt dat de ten westen van het tracé gelegen pachtgronden, behorende tot het bedrijfsareaal, worden afgesneden van de ten oosten van het tracé gelegen huiskavel. Als gevolg hiervan is de kans ontnomen om de huiskavel in de toekomst in westelijke richting uit te breiden, waardoor er sprake is van een waardedaling.
De Afdeling overweegt dat hetgeen appellant beschrijft evenmin tot een waardevermindering leidt. Indien juist zou zijn dat appellant mogelijk in staat zou zijn de huiskavel in de toekomst te vergroten, laat dat onverlet dat hij, ten tijde van de peildatum, die gronden niet in eigendom had of anderszins tot de gronden gerechtigd was en dat niet is gebleken dat hij destijds concreet zicht had op het verwerven van die gronden. Naar het oordeel van de Afdeling zou een redelijk denkend en handelend koper op de peildatum onderkennen dat het bepaald geen vaststaand gegeven is dat die gronden binnen afzienbare termijn op de markt komen en dat hij erin zal slagen om die gronden te kopen of te pachten. Er is dan ook geen meerwaarde wegens de gestelde kans op uitbreidingsmogelijkheden.
Appellant betoogt dat ten onrechte geen schadevergoeding voor de waardevermindering van de bedrijfswoning is toegekend. Dat er geen medewerking is verleend aan de taxatie van de bedrijfswoning is onder deze omstandigheden geen reden om het verzoek af te wijzen.
De Afdeling overweegt dat een nadere opname van de bedrijfswoning noodzakelijk was voor een deugdelijke taxatie van de waarde van de bedrijfswoning. Verder heeft appellant in bezwaar niet aangeboden om alsnog medewerking te verlenen aan een nadere opname van de bedrijfswoning. Dit heeft ertoe geleid dat de gestelde waardevermindering niet vastgesteld kon worden.
Tot slot betoogt appellant dat ten onrechte is geconcludeerd dat er geen oorzakelijk verband is tussen het Tracébesluit en de schade in de vorm van een tekort aan fosfaatrechten. Zonder het Tracébesluit zouden de bouwprojecten om het bedrijf te laten groeien tot 245 melkkoeien ruim op tijd zijn afgerond. Daardoor zou hij voor 224 melkkoeien fosfaatrechten hebben gekregen en niet voor 160 melkkoeien. Daarnaast gaat het om een vergoeding van de gemiste inkomsten uit 64 melkkoeien.
De Afdeling overweegt dat in het betoog van appellant geen grond te vinden is voor het oordeel dat de gestelde schade in de vorm van een tekort aan fosfaatrechten in zodanig verband staat met het Tracébesluit dat de schade aan de minister is toe te rekenen. Een rechtstreeks oorzakelijk verband ontbreekt.