14 november 2018
ABRS – Primaire advies of second opinion en compensatie in natura
Appellant is eigenaar van een perceel dat in het buitengebied van Valkenswaard is gelegen. De gemeente heeft een bestemmingsplan vastgesteld waardoor de agrarische bestemming met bouwmogelijkheden voor een agrarisch bedrijf komt te vervallen en onder het nieuwe regime voornamelijk een bestemming voor natuur en waterberging heeft gekregen. In eerste instantie heeft het college om een advies gevraagd aan de SAOZ. De SAOZ is van oordeel dat sprake is van een afwaardering naar een waarde van € 1,50 per m². Naar aanleiding van dit advies heeft het college aan appellant medegedeeld dat het kanttekeningen bij de juistheid van de taxatie van de nieuwe waarde van het perceel heeft.
Het college heeft de zaak vervolgens voorgelegd aan taxateur Kraak. Kraak is van oordeel dat de grond dient te worden afgewaardeerd naar € 3,00 per m². Gemotiveerd wordt dat de verkoopwaarde van de natuurgrond altijd hoger is dan de verkoopwaarde van bosgronden zal liggen, waarvoor meestal tussen de € 1,00 en € 1,50 per m² wordt betaald.
Bij de Afdeling voert appellant aan dat het college van het advies van de SAOZ diende uit te gaan. Hij voert aan dat het advies van de SAOZ zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk juist is, dat de gedachtegang duidelijk en voldoende controleerbaar is, dat daarbij terecht zwaarwegende betekenis aan de bestemming voor waterberging is gehecht en dat die bestemming slechts extensief agrarisch medegebruik toelaat. De Afdeling overweegt dat de gedachtegang van Kraak duidelijk en voldoende controleerbaar is. Dat tussen de SAOZ en Kraak een verschil van inzicht over de waarde van het perceel bestaat, betekent niet dat de waardebepaling van Kraak onzorgvuldig of onvolledig is geweest, dan wel dat Kraak de omvang van de schade heeft onderschat. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat Kraak, anders dan de SAOZ, de taxatie uitvoerig heeft gemotiveerd.
Het college heeft besloten de door appellant geleden schade in natura te compenseren. Volgens appellant bestaat echter onvoldoende zekerheid dat de compensatie in natura tot stand wordt gebracht. De Afdeling volgt appellant en overweegt dat het ontwerp van het nieuwe bestemmingsplan binnen zes maanden na de uitspraak ter inzage moet worden gelegd en dat in het nieuwe besluit het college en redelijke termijn dient te stellen waarbinnen het planologische herstelbesluit onherroepelijk dient te zijn. Wordt deze termijn niet gehaald dan is het college de tegemoetkoming verschuldigd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf ontvangst van de aanvraag.