8 mei 2024
ABRS – Planvergelijking en Taxatie
Appellant is eigenaar van een woning in Zwanenburg en heeft een verzoek om tegemoetkoming in planschade ingediend bij het college. Bij besluit van 19 juni 2020 heeft het college een vergoeding van € 2.075,00 toegekend. Aan het besluit van het college is het advies van Thorbecke ten grondslag gelegd. In het advies van Thorbecke is de woning voor de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan getaxeerd op € 578.000,00 en na de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan op € 547.5000,00.
Appellant betoogt dat Thorbecke van onjuiste planologische uitgangspunten gebruik heeft gemaakt in de planvergelijking en dat Thorbecke de waarde van de woning op de peildatum onder het oude planologische regime heeft onderschat. Ter onderbouwing van het betoog heeft appellant rapporten van Langhout overlegd.
Planologische vergelijking
Langhout heeft in haar rapport te kennen gegeven dat Thorbecke de invloed van de gemengde bestemming heeft gebagatelliseerd. Daarnaast heeft Langhout erop gewezen dat de recreatiebestemming onder het oude regime slechts een beperkte ruimtelijke uitstraling heeft en dat Thorbecke de invloed van de recreatiebestemming heeft overgewaardeerd. Thorbecke geeft aan dat hoewel Langhout het planologische verschil anders waardeert, dit niet betekent dat haar advies gebrekkig is. De Afdeling verklaart het beroep ongegrond. Dat tussen Thorbecke en Langhout een verschil van inzicht bestaat over de waardering van schadefactoren, betekent niet dat appellant aannemelijk heeft gemaakt dat de planvergelijking van Thorbecke onzorgvuldig of onvolledig is geweest, dan wel dat Thorbecke de ernst van de planologische verslechtering heeft onderschat.
Daarnaast betoogt appellant dat het advies van Thorbecke heel summier is en dat aan dat advies geen volledige planvergelijking ten grondslag ligt. De gedachtegang van het advies is daarmee onduidelijk en onvoldoende controleerbaar. In het definitieve advies is wel met kwalificaties gewerkt, maar daarbij is niet aangegeven binnen welke schadepercentages de kwalificaties zich afspelen. Bovendien vindt appellant het storend dat Thorbecke afwijkt van de volgens Langhout gebruikelijke kwalificaties. Uit de rechtspraak volgt dat een cijfermatige onderbouwing per schadefactor niet vereist is, wel is vereist dat inzicht wordt gegeven in de mate waarin de schadefactoren aan de weging van de planologische verandering als geheel hebben bijgedragen. Aan die eis voldoet de advisering van Thorbecke niet, volgens appellant. De Afdeling oordeelt dat het gebruik van een andere terminologie niet betekent dat de planvergelijking van Thorbecke niet deugdelijk is. Dat Thorbecke, na de waardering van de toepasselijke schadefactoren, heeft volstaan met de conclusie dat door de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan een nadeel is ontstaan, zonder daarbij tevens de ernst van dat nadeel te kwalificeren, is niet in strijd met de in de rechtspraak gestelde eisen aan een planvergelijking. Waar het om gaat, is dat een planvergelijking, gelet op de onderbouwing ervan, voldoende grondslag biedt voor de schadetaxatie. Aan dat vereiste is hier voldaan. Het betoog slaagt niet.
Taxatie
Verder betoogt appellant dat de waarde van de woning op de peildatum onder het oude planologische regime is onderschat. Langhout heeft de waarde mede op basis van een taxatie van een lokale makelaar bepaald, waarbij Langhout in het rapport aangeeft dat Thorbecke gebruik heeft gemaakt van referentieobjecten die niet vergelijkbaar zijn met de woning. Het verschil in waarde tussen Thorbecke en Langhout valt buiten de taxatiebandbreedte, aldus appellant.
Thorbecke heeft gebruikgemaakt van de vergelijkingsmethode in combinatie met de m²/m³-methode. Langhout heeft gebruikgemaakt van een matrixanalyse (referentieverkoopcijfers versus taxatieobject) en is ingegaan op de vergelijkingsobjecten. Langhout beargumenteert dat de matrixanalyse een plausibele onderbouwing van de waarde van de woning geeft, waarbij rekening is gehouden met de verschillen met de referenties. Thorbecke heeft volgens Langhout niet inzichtelijk gemaakt hoe hij aan de te lage waarde van de woning is gekomen. De Afdeling oordeelt dat met het rapport van Langhout concrete aanknopingspunten zijn gegeven voor twijfel aan de juistheid van de taxatie van Thorbecke, ondanks de reactie van Thorbecke op de zitting. Het gaat hier niet slechts om een verschil van inzicht tussen taxateurs. Dat betekent dat het college de taxatie van Thorbecke redelijkerwijs niet aan de besluitvorming ten grondslag heeft kunnen leggen.