21 augustus 2019
ABRS – Passieve risicoaanvaarding bij uit te werken bestemming
In deze zaak werd een uit te werken bestemming voor woningbouw wegbestemd. Appellant stelt als gevolg daarvan directe planschade te hebben geleden. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat sprake zou zijn van passieve risicoaanvaarding.
De Afdeling stelt vast dat in de periode van 24 februari 2011 tot februari 2013 duidelijk was dat de bestaande bebouwingsmogelijkheden zouden komen te vervallen. Dat een deel van de gronden een uit te werken bestemming was, zodat geen sprake was van een directe bouwtitel, leidt volgens de Afdeling niet tot een ander oordeel. Daarvoor is van belang dat het college een uitwerkingsplicht had, waarbij de aanvaardbaarheid van de uit te werken bestemming in beginsel gegeven was, zodat het college slechts had te beoordelen of de inrichting van het uitwerkingsplan in overeenstemming was met de uitwerkingsregels en, voor zover de uitwerkingsregels daartoe de ruimte laten, met een goede ruimtelijke ordening.
Slechts onder bijzondere omstandigheden kan het college voorbijgaan aan de uitwerkingsplicht. De eigenaar had het daarom volgens de gemeente in haar macht het college te bewegen aan de uitwerkingsplicht te voldoen door een aanvraag in te dienen. Van de hierboven genoemde bijzondere omstandigheden was voorts geen sprake. Slechts indien een uitwerkingsplan in strijd zou zijn met een hogere regeling was uitwerking niet meer mogelijk.
De eigenaar had een aanvraag ingediend tot uitwerking maar deze paste volgens de Afdeling niet binnen de bestaande planologische mogelijkheden. Binnen het bestemmingsplan was ook voorzien in een bestemming groen. De aanvraag voorzag tevens in woningbouw ter plaatse zodat de aanvraag niet paste binnen de bestaande planologische mogelijkheden. Naar oordeel van de Afdeling had de eigenaar derhalve geen concrete poging ondernomen om de bouwmogelijkheden te benutten. Het ontbreken van een uitwerkingsplan was daarvoor geen onoverkomelijk obstakel, aldus de Afdeling.