10 juli 2019
ABRS – Passieve risicoaanvaarding
In het voorontwerp van het nieuwe bestemmingsplan heeft het perceel van appellant de bestemming “Wonen” met de nadere aanduiding ‘bedrijf’. De Afdeling leidt uit de regels af dat de agrarische bebouwingsmogelijkheden onder het oude bestemmingsplan in het voorontwerp zijn komen te vervallen. Dat in het voorontwerp bij de bestemming “Wonen” geen bouwvlak was opgenomen betekent derhalve, anders dan appellant betoogt, niet dat binnen het hele bestemmingsvlak gebouwen konden worden opgericht.
De Afdeling stelt dat het voorontwerp voldoende aanwijzingen bevatte dat de agrarische bouwmogelijkheden zouden afnemen en dat dus aanleiding bestond rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou gaan veranderen.
De Afdeling stelt verder dat voor voorzienbaarheid een onderscheid moet worden gemaakt tussen bebouwingsaspecten en gebruiksaspecten. De waardevermeerdering van de woning door de bestemmingswijziging van agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning doet er niet aan af dat bezien vanuit de positie van een redelijk denkende en handelende eigenaar aanleiding bestond rekening te houden met de kans dat de planologische situatie voor wat betreft de bebouwingsaspecten ter plaatse zou gaan veranderen in een voor hem ongunstige zin. Dit geldt temeer nu appellant onder verwijzing naar het advies van Gloudemans heeft gesteld dat indien de bestemming van het perceel zou worden gewijzigd naar “Wonen”, de waarde van het woongedeelte zou stijgen met € 20.000,00. Dat brengt met zich, dat zelfs indien geen onderscheid zou moeten worden gemaakt in bebouwingsaspecten en gebruiksaspecten, gelet op de planschade van € 24.000,00 als gevolg van de afname van bebouwingsmogelijkheden, voor een redelijk denkende en handelende eigenaar aanleiding bestond rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou gaan veranderen.
De Afdeling stelt voorts dat een benuttingsperiode van tien maanden voldoende lang was om de bouwmogelijkheden die door de wijziging van het planologische regime zouden komen te vervallen te benutten. Daartoe is van belang dat in geval van vervallen bouwmogelijkheden een concrete poging bestaat in het indienen van een bouwplan dat zodanig is uitgewerkt dat het zich laat beoordelen op passendheid binnen het bestemmingsplan en dat in beginsel past binnen de bestaande mogelijkheden van het bestemmingsplan. Niet noodzakelijk is dat een dergelijke aanvraag aan alle milieuregelgeving voldoet.
Tot slot stelt de Afdeling dat appellant geen concrete poging heeft ondernomen tot realisering van de bestaande agrarische bouwmogelijkheden. Het principeverzoek uit april 2009 tot uitbreiding van zijn bedrijf is niet gericht op de realisering van de agrarische bouwmogelijkheden die onder het nieuwe bestemmingsplan zouden komen te vervallen.