20 maart 2019
ABRS – passieve risicoaanvaarding
Appellant heeft verzocht om een tegemoetkoming in planschade ten gevolge van het bestemmingsplan “Centrum Deurne”, omdat ingevolge dat plan het oprichten van bijgebouwen op het perceel niet is toegestaan. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zijn aanvraag terecht heeft afgewezen op de grond dat appellant de planologische verandering voor zijn perceel passief heeft aanvaard.
De Afdeling concludeert dat van appellant kon worden verlangd om binnen de benuttingsperiode van ongeveer zeven maanden concrete pogingen te doen om alsnog de bouwmogelijkheden te realiseren die in het nieuwe bestemmingsplan zouden vervallen. De Afdeling stelt:
- afspraken uit 1993 laten onverlet dat van appellant kon worden verlangd dat hij na het ontstaan van de voorzienbaarheid concrete pogingen zou ondernemen om de bouwmogelijkheden die zouden vervallen alsnog op zijn perceel te realiseren.
- dat appellant beroep heeft ingesteld tegen het nieuwe bestemmingsplan vormt geen concrete poging om de inmiddels vervallen bouwmogelijkheden op het perceel alsnog te realiseren, alleen al omdat het beroep is ingesteld na afloop van de benuttingsperiode.
- ter zitting heeft het college onweersproken toegelicht dat het afhangt van het bouwplan waarvoor appellant een vergunning zou hebben aangevraagd of hij tevens een advies over de monumentale aanvaardbaarheid van het bouwplan moest indienen. Volgens het college was een dergelijk advies niet altijd nodig om vergunning te kunnen verlenen. Mede gezien deze toelichting acht de Afdeling een periode van ongeveer zeven maanden lang genoeg. De enkele, niet gemotiveerde, stelling van appellant dat deze termijn te kort was omdat het fratershuis op het perceel is aangewezen als rijksmonument, is onvoldoende voor een ander oordeel.