10 oktober 2018
ABRS – Normaal maatschappelijk risico inbreidingslocatie
Aanvragers kunnen zich niet verenigen met het normaal maatschappelijk risico zoals dat door het college is vastgesteld. Het college heeft aangesloten bij het advies van de SAOZ waarin het normaal maatschappelijk risico is gesteld op het wettelijk forfait.
Daartoe is door de SAOZ overwogen dat de ontwikkeling, inbreiding van gestapelde woningen in de bebouwde kom, in zijn algemeenheid is aan te merken als een normaal maatschappelijke ontwikkeling. Verder past de ontwikkeling in de ruimtelijke structuur en het geldende beleid en is sprake van een ontwikkeling op korte afstand en dient de schade als groot te worden aangemerkt. Daarbij is de SAOZ van oordeel (onder verwijzing naar eerdere rechtspraak) dat bij een waardedaling van 5% of meer, minder snel aanleiding is om een verhoogd normaal maatschappelijk risico aan te nemen. De SAOZ is dan ook uitgegaan van het minimumforfait van 2%.
De Afdeling constateert dat de SAOZ doorslaggevende betekenis heeft gehecht aan de geringe afstand en de omvang van de schade. Aan een korte afstand komt evenwel naar oordeel van de Afdeling geen zelfstandige betekenis toe, omdat de omvang van de waardevermindering van de woning mede wordt bepaald door de afstand van de woning tot de ontwikkeling. De korte afstand is derhalve reeds verdisconteerd in de waardevermindering. Dat sprake is van bovenmatige planschade (10,7%), is evenmin een reden om geen verhoogd normaal maatschappelijk risico aan te nemen. Ook hier geldt immers dat de omvang van het planologische nadeel zich uit in de hoogte van het schadebedrag, zodat voor een extra correctie in de vorm van het achterwege laten van een verhoging van het normaal maatschappelijk risico bij een hoog schadebedrag geen aanleiding is. Naar oordeel van de Afdeling had het normaal maatschappelijk risico op 5% moeten worden vastgesteld.