14 maart 2018
ABRS – NMR en inbreidingslocatie
Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college ontoereikend heeft gemotiveerd dat moet worden uitgegaan van een hoger normaal maatschappelijk risico dan 2%. Voor de uitgangspunten voor de bepaling van de hoogte van het normaal maatschappelijk risico heeft de Afdeling in de uitspraak van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582, onder andere de volgende uitgangspunten geformuleerd.
Bij waardevermindering van een onroerende zaak als gevolg van een normaal maatschappelijke ontwikkeling, zoals woningbouw op een inbreidingslocatie in een woonkern, waarbij die woningbouw in de lijn der verwachtingen lag, is een waardevermindering tot vijf procent van de waarde van de onroerende zaak, in verhouding tot de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk vóór het ontstaan van de schade, substantieel, maar niet zodanig zwaar dat deze schade niet voor rekening van de aanvrager kan worden gelaten. Dit betekent dat een waardevermindering tot vijf procent van de waarde van de onroerende zaak in deze categorie gevallen in beginsel tot het normaal maatschappelijk risico van de aanvrager behoort.
De Afdeling vervolgt dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, het college toereikend heeft gemotiveerd dat hier sprake is van een inbreidingslocatie. In dit verband kon het college betekenis toekennen aan de omstandigheid dat het grasveld is gelegen in een woonwijk te midden van bebouwing en dat het college al in 2003 bereid was medewerking te verlenen aan bebouwing van het grasveld. Ter zitting is voorts gebleken dat de bouwlocatie aan drie zijden wordt omzoomd door (woon)bebouwing. Aan de noordzijde bevindt zich een appartementencomplex en een wijkontsluitingsweg. Verder heeft het college terecht aangevoerd dat het grasveld door het ontbreken van de aanduiding “grasland” op de plankaart geen deel uitmaakte van de structurele groenvoorzieningen. Zou dit anders zijn geweest, dan was dit een aanwijzing dat bebouwing van het grasveld minder voor de hand lag.
De Afdeling is van mening dat op grond van het vorenstaande de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college ontoereikend heeft gemotiveerd dat de waardevermindering van € 6.000,00 (inhoudende 3,15% van de waarde van de woning) niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat deze geheel binnen het maatschappelijk risico valt.