20 februari 2019
ABRS – NMR en geurhinder
De Afdeling oordeelt dat de hoogte van het normaal maatschappelijk risico door Thorbecke niet te hoog is vastgesteld. Daartoe is van belang dat de realisatie van een mestverwerkingsinstallatie tot op zekere hoogte als een normaal maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd waar de omwonenden rekening mee hadden kunnen houden, omdat het normaal is dat een bedrijf technisch innoveert en er de laatste jaren veel aandacht is voor wijzen waarop de CO2-uitstoot als gevolg van onder meer de mest van vee kan worden teruggebracht en een mestverwerkingsinstallatie daar één van is. Gelet hierop acht ook de Afdeling een normaal maatschappelijk risico van 3% redelijk.
Appellanten betogen voorts dat Thorbecke ten onrechte twee maal een aftrek van het normaal maatschappelijk risico heeft toegepast. De Afdeling merkt op dat in het onderhavige geval ruim vier jaar gelegen is tussen de inwerkingtreding van het vrijstellingsbesluit en de inwerkingtreding van het bestemmingsplan “Buitengebied Sint-Oedenrode”, zodat deze elkaar in tijd niet snel zijn opgevolgd. Voorts legt het bestemmingsplan niet alleen vast wat op grond van het vrijstellingsbesluit al was toegestaan, maar borduurt het verder op hetgeen daarmee mogelijk was gemaakt, zodat de nadelen die uit beide besluiten voortvloeien niet geacht kunnen worden voort te vloeien uit één en dezelfde maatregel. De enkele omstandigheid dat de ontwikkelingen in elkaars verlengde liggen is niet voldoende om nauwe verwevenheid aan te nemen. De Afdeling oordeelt dat gelet hierop het college zich, in navolging van Thorbecke, terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor elk van de schadeveroorzakende besluiten beoordeeld moet worden of de daaruit voortvloeiende schade binnen het normaal maatschappelijk risico valt.
(Voor wat betreft de beoordeling van het aspect geurhinder aan de hand van onder andere het objectieve criterium blootstellingsduur zie de uitspraak.)