17 maart 2021
ABRS – NMR en compensatie in natura
Appellant is eigenaar van een terrein van 8.74.56 ha. Onder het nieuwe planologische regime is bepaald dat bouwpercelen een minimale omvang hebben van 5.000 m². Onder het oude planologische regime was geen beperking van de omvang gesteld zodat appellant stelt een waardevermindering te hebben ondervonden. Door de deskundige van het college is de schade vastgesteld op € 4.169.000,00.
Voor wat betreft het normaal maatschappelijk risico is door de deskundige betoogd dat het reguleren van de kavelgrootte een normaal maatschappelijke ontwikkeling is. De ontwikkeling past binnen het langjarig gemeentelijk beleid en binnen de structuur van de omgeving. Hoewel de schade aanzienlijk is in verhouding tot de waarde van het terrein wordt aanleiding gezien om een korting van 20% toe te passen neerkomende op een drempel van 9,4% ten opzichte van de waarde van de onroerende zaak. Tussen partijen is niet de motivering van het nmr in geschil. Dat is in dit geval echter geen voldoende motivering voor een korting van 20% op het schadebedrag. De schade is onevenredig in verhouding tot de waarde van het terrein. Door het college wordt nog verwezen naar een uitspraak waarin een korting van 50% is geaccepteerd. Door de Afdeling wordt opgemerkt dat dit een uitzonderlijk geval betreft en derhalve niet de betekenis toekomt die het college daaraan hecht. Door de Afdeling wordt de drempel voor het normaal maatschappelijk risico op 5% van de waarde vóór vastgesteld.
Voorts is het college van oordeel dat de schade in nature gecompenseerd kan worden door de beperking voor de bouwkavels op te heffen. Appellant geeft aan dat dit niet mogelijk is omdat de percelen aan een derde in eigendom zijn overgedragen. Door het college wordt betoogd dat de leveringen niet rechtsgeldig zijn. De Afdeling overweegt dat in de bestuursrechtelijke procedure geen oordeel kan worden gegeven over de civielrechtelijke geldigheid van de verkoop en overdracht. Dit is voorbehouden aan de civiele rechter. Omdat geen oordeel van de civiele rechter voorligt, gaat de Afdeling af op wat in de openbare registers over de eigendom is vermeld.
Voorts is door het college betoogd dat de aanspraken op een tegemoetkoming in de schade mogelijk zijn overgedragen. De Afdeling overweegt dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanspraak is overgedragen aan de eigenaren en dat die cessie met zich brengt dat appellant geen schade heeft geleden.
Tot slot heeft de gemeente betoogd dat appellant niet schadebeperkend heeft gehandeld door gedurende de planschadeprocedure het eigendom over te dragen. Dit frustreert immers de mogelijkheid tot compensatie in natura, aldus het college. De Afdeling overweegt dat daargelaten of het juist is dat, zoals het college stelt, compensatie in natura in dit geval leidt tot een beperking van de schade die appellant als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan heeft geleden, kan niet zonder meer worden aangenomen dat in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van appellant kon worden gevergd dat hij zou afzien van verkoop en overdracht van de overige percelen. Compensatie in natura is derhalve niet mogelijk.