8 augustus 2018
ABRS – NMR bij uitbreidingslocatie
Verschillende omwonenden hebben een aanvraag om planschade ingediend als gevolg van de ontwikkeling van woningbouw in de directe nabijheid. De planschade voor deze omwonenden is door het college toegekend. De derdebelanghebbende stelt in hoger beroep (onder meer) de omvang van het normaal maatschappelijk risico ter discussie.
Voor wat betreft de vaststelling van de omvang van het normaal maatschappelijk risico verwijst de Afdeling naar vaste jurisprudentie waaruit volgt dat bij waardevermindering als gevolg van een normaal maatschappelijke ontwikkeling, zoals woningbouw op een inbreidingslocatie van een bestaande woonkern, waarbij die woningbouw in de lijn der verwachtingen lag, een waardevermindering tot 5%, substantieel, maar niet zodanig zwaar is dat deze schade niet voor rekening van de aanvrager kan worden gelaten. In hoger beroep betoogt de derdebelanghebbende dat sprake is van een inbreidingslocatie. De adviseur van het college had geoordeeld dat het plangebied een onbebouwde driehoek betreft, gelegen tussen de bestaande woonkern en een provinciale weg en het daarlangs gelegen bedrijventerrein, waarmee de locatie feitelijk het midden houdt tussen een uitbreidings- en een inbreidingslocatie.
De Afdeling overweegt dat indien het plangebied geen zuivere inbreidingslocatie is, maar tevens de kenmerken van een uitbreidingslocatie vertoont, de Afdeling daarin geen aanleiding ziet om de eerder genoemde jurisprudentie in dit geval niet toe te passen. Dat de planologische ontwikkeling op relatief korte afstand van de woning heeft plaatsgevonden, leidt niet tot een ander oordeel. Aan de korte afstand, daargelaten dat deze bij een locatie als het plangebied ongebruikelijk is, komt hier geen zelfstandige betekenis toe, omdat de omvang van de waardevermindering van de woningen wordt bepaald door de afstand, zodat het ervoor dient te worden gehouden dat de korte afstand reeds in de waardevermindering van de woningen is verdisconteerd.