28 augustus 2019
ABRS – NMR
Appellant heeft een planschadeaanvraag ingediend als gevolg van de verlening van twee projectbesluiten. De besluiten maken het planologisch mogelijk om een vleeskuikenhouderij onderscheidenlijk een bio-energiecentrale op te richten. Van Montfoort heeft de conclusie getrokken dat elk van de projectbesluiten de waarde van de woning van appellant (€ 450.000,00) met € 9.000,00 heeft doen afnemen.
Omdat het gaat om twee losstaande besluiten, moeten de schades volgens Van Montfoort apart worden beoordeeld. De schade van het projectbesluit voor de vleeskuikenhouderij was voorzienbaar toen appellant 99% van de woning kocht. De bio-energiecentrale was onder het ten tijde van de aankoop geldende bestemmingsplan op zichzelf niet geheel voorzienbaar. Voor beide projectbesluiten geldt dat het resterende deel niet uitkomt boven het normaal maatschappelijk risico van 2% van de waarde van de woning, zodat Van Montfoort heeft geadviseerd de aanvraag van appellant af te wijzen.
Appellant betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hem ten onrechte voor elk van de projectbesluiten afzonderlijk het normaal maatschappelijk risico wordt tegengeworpen. Volgens appellant is er sprake van nauwe verwevenheid i.v.m. de gelijktijdig genomen besluiten, de nauwe samenwerking tussen de ondernemers en de gezamenlijke ruimtelijke onderbouwing. De vleeskuikenhouderij en bio-energiecentrale vormen verder één inrichting in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Activiteitenbesluit. Tot slot blijkt uit het Landschapsplan dat de inrichting van de terreinen op elkaar zijn afgestemd.
Appellant voert volgens de Afdeling terecht aan dat het college hem, anders dan waarvan de rechtbank is uitgegaan, ook ten aanzien van het projectbesluit over de vleeskuikenhouderij heeft tegengeworpen dat de schade binnen het normaal maatschappelijk risico valt. In het advies van Van Montfoort is uitdrukkelijk vermeld dat voor dat projectbesluit geen voorzienbaarheid kan worden aangenomen ten aanzien van de verwerving van de resterende 1% van de woning in 2010, maar dat het hiermee overeenkomende deel van de schade binnen het normaal maatschappelijk risico valt.
Het voorgaande kan echter niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Ook als appellant zou worden gevolgd in zijn betoog dat de projectbesluiten zo nauw met elkaar verweven zijn, dat de daaruit voortvloeiende voor- en nadelen moeten worden geacht voort te vloeien uit één en dezelfde maatregel, is de totale niet-voorzienbare schade niet hoger dan het normaal maatschappelijk risico. De niet-voorzienbare schade van de projectbesluiten bedraagt in totaal € 6.090,00 (€ 90,00, zijnde 1% van € 9.000,00, ten gevolge van het besluit over de vleeskuikenhouderij en € 6.000,00, zijnde 2/3e van € 9.000,00, ten gevolge van dat voor de bio-energiecentrale) en het normaal maatschappelijk risico, zijnde 2% van de waarde van de woning op de peildatum, bedraagt voor appellant € 9.000,00. De door appellant gewenste cumulatie had dan ook niet tot een ander resultaat kunnen leiden.