21 juni 2017
ABRS – maximale invulling geluid bij windturbines / woz / maatschappelijk risico (Heerhugowaard)
Naar aanleiding van een tussenuitspraak heeft het college na aanvullend advies van de deskundige besloten alsnog de aanvraag af te wijzen. Appellanten zijn met succes in hoger beroep gegaan. Met name de overweging van de Afdeling ten aanzien van de geluidsbelasting is interessant.
Opgemerkt zij dat de omgeving zich liet kenmerken door een provinciale weg en een recreatieve bestemming/tuincentrum op welke gronden bebouwing mogelijk was. De deskundige had dit meegenomen in de overwegingen aangaande het geluid door te stellen dat het omgevingsgeluid het geluid van de turbines geheel of gedeeltelijk overstemt. De deskundige had daarbij alleen verwezen naar het akoestisch onderzoek behorende bij het windpark. Wat de deskundige in dit geval had moeten doen is inzichtelijk maken wat de maximale geluidsbelasting, uitgaande van een maximale planologische invulling van de tussengelegen gebieden, onder het oude planologische regime zou zijn geweest en wat de maximale geluidsbelasting bij maximale planologische invulling van de tussengelegen gebieden onder het nieuwe planologische regime zou zijn geweest. In het verlengde hiervan heeft de deskundige ook niet inzichtelijk gemaakt of het geluid van de windturbines, wederom bij een maximale invulling van de tussengelegen gebieden, cumuleert met het overige omgevingsgeluid of dat het geluid van de windturbines daardoor juist geheel of gedeeltelijk wordt overstemd.
Wat betreft de woz had de deskundige aangegeven dat de feitelijke situatie op de tussengelegen gronden afwijkt van de planologisch maximaal mogelijke invulling, zodat dit het verschil in taxatie in het kader van de woz-waarde enerzijds en in het kader van de planschade anderzijds verklaart. Appellant stelt dat de deskundige niet gekeken heeft naar de maximale invulling per waardepeildatum woz (i.c. januari 2012). Het lijkt alsof de Afdeling hier niet direct op ingaat. De Afdeling gaat namelijk in op de planmaximalisatie per peildatum voor beoordeling van de planschade waar het naar onze mening niet om draaide in het hoger beroep. Verder overweegt de Afdeling dat bij het vaststellen van de woz-waarde niet, zoals bij planvergelijking, gekeken wordt naar de maximale invulling van het planologische regime en dat de waarde in de b.o.b. naar boven is bijgesteld, waardoor het verschil tussen de waardedaling in het kader van de planschade en de waardedaling in het kader van de woz-waarde is verkleind en binnen een bij taxaties gebruikelijke bandbreedte is komen te liggen.
Qua omvang van het maatschappelijk risico sluit de Afdeling aan bij de door de deskundige gemotiveerde 3%.