18 december 2019
ABRS / directe schade
Appellant heeft het college verzocht hem tegemoet te komen in de planschade. Met de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan heeft het perceel van appellant een woonbestemming gekregen en is de agrarische bestemming die op dit perceel rustte komen te vervallen. Hierdoor is dit perceel in waarde gedaald. Verder brengt de bestemmingswijziging inkomensschade met zich, omdat op het perceel niet langer een agrarisch bedrijf kan worden geëxploiteerd, aldus appellant.
Appellant heeft een rapport van Van Eysinga & Oostra c.s. ingebracht om aan te tonen dat het advies van de SAOZ ondeugdelijk is. In dit rapport wordt tot een andere conclusie gekomen dan in het advies van de SAOZ; er zou geen sprake zijn van planologisch voordeel, maar van een aanzienlijk nadeel. Het college heeft een verklaring gegeven voor de verschillen in uitkomst van het advies van de SAOZ en het rapport van Van Eysinga & Oostra c.s. Volgens het college is het perceel in het rapport van Van Eysinga & Oostra c.s. ten onrechte benaderd als een zelfstandig perceel, waarop agrarische bedrijfsgebouwen konden worden gerealiseerd. Het perceel kwam evenwel – wat het agrarisch gebruik betreft – geen zelfstandige betekenis toe. Door het perceel als zelfstandig perceel te benaderen, zijn Van Eysinga & Oostra c.s. volgens het college tot een veel hogere waarde gekomen onder het oude planologische regime. De Afdeling acht deze verklaring voor de verschillen in uitkomst van het advies van de SAOZ en het rapport van Van Eysinga & Oostra c.s. aannemelijk. De benadering van de SAOZ is volgens haar de juiste. Dat betekent dat hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanknopingspunten biedt voor twijfel aan de juistheid van de door de SAOZ gemaakte beoordeling en dat het college dit advies aan haar besluitvorming ten grondslag mocht leggen.