21 juli 2021
ABRS- causaal verband
Appellant is eigenaar van een woning te Dordrecht. De woning is gelegen nabij het Damplein waar de PLUS supermarkt is gevestigd.
De supermarkt is omstreeks het jaar 2000 verbouwd. Sinds deze verbouwing vinden de lossingen van de voor de supermarkt bestemde goederen aan de achterzijde van de supermarkt plaats.
De gebruikelijke aanrijroute loopt langs de woning van appellant. Daardoor is het vrachtverkeer, volgens appellant, fors toegenomen. Naar aanleiding van klachten hierover zijn verkeersbesluiten genomen (inrijverbod). Volgens appellant is zijn woning beschadigd door dit zware vrachtverkeer, dat gedurende een lange periode langs zijn woning is gereden.
Appellant heeft een civiel en een bestuursrechtelijk spoor (rechtmatig veroorzaakt en onrechtmatig veroorzaakt) bewandeld teneinde zijn gestelde schade vergoed te krijgen en de gemeente te dwingen het inrijverbod te handhaven dan wel het feitelijk onmogelijk te maken voor zware vrachtwagens ter plaatse te rijden.
Bij brief van 5 mei 2014 heeft appellant het college verzocht om een vergoeding van de door hem geleden schade. Bij besluit van 4 juni 2014 heeft het college dit verzoek afgewezen. Deze afwijzing heeft het college gehandhaafd bij besluit van 12 mei 2015. De rechtbank heeft bij uitspraak van 2 juni 2016 het beroep tegen het besluit van 12 mei gegrond verklaard en dit besluit vernietigd.
“De rechtbank heeft in deze uitspraak overwogen dat het verkeersbesluit van 21 mei 2003 en het hierop betrekking hebbende besluit op bezwaar van 23 maart 2004, alsmede het verkeersbesluit van 4 maart 2009 en het hierop betrekking hebbende besluit op bezwaar van 2 maart (lees: februari) 2011 in deze procedure van belang zijn. Volgens de rechtbank vindt het verzoek om schadevergoeding van [appellant] zijn grondslag in de vermeende onrechtmatigheid van besluiten en/of nadeelcompensatie. Omdat de gestelde schade is veroorzaakt door een besluit of handeling van vóór 1 juli 2013, is het recht van toepassing zoals dat gold tot deze datum.”
Over het verzoek om nadeelcompensatie heeft de rechtbank geoordeeld dat het college geen blijk heeft gegeven dat is bezien of sprake is geweest van een rechtsgeldige stuiting van de verjaring. Ook heeft het college in zijn inhoudelijk standpunt miskend dat de feitelijke situatie in 2001 is gewijzigd en dat dit voor extra vrachtwagenverkeer in de Damstraat heeft gezorgd. Het besluit van 12 mei 2015 is daarom ondeugdelijk gemotiveerd.
Bij besluit van 12 juni 2018 heeft het college het bezwaar van appellant opnieuw ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college zich gebaseerd op een adviesrapport van de ingeschakelde deskundigencommissie en een rapport van Lengkeek Expertises. Het college komt tot de conclusie dat geen sprake is van een causaal verband tussen de gestelde schade en de besluiten die appellant daarvoor als oorzaak aanmerkt.
De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat met onder meer de nadere motivering van het college en de uitleg op de zitting deugdelijk is gemotiveerd dat de besluiten niet tot nadeel voor appellant hebben geleid. Met die besluiten is immers een beperking opgelegd aan het toegestane vrachtverkeer ter hoogte van de woning van appellant. Dat feitelijk geen verbetering optreedt doordat de verkeersbesluiten werden overtreden, betekent niet dat die besluiten zelf tot een nadeel hebben geleid.
Appellant kan zich niet verenigen met de uitspraak en gaat in appel.
De afdeling overweegt wat betreft het verzoek tot nadeelcompensatie het volgende:
17.2. In de uitspraak van 2 juni 2016 heeft de rechtbank overwogen dat, voor zover het de nadeelcompensatiekwestie betreft, het rechtmatige verkeersbesluit van 21 mei 2003 en het hierop betrekking hebbende rechtmatige besluit op bezwaar van 23 maart 2004 in deze procedure als schadeoorzaken voorliggen. Hiertegen is geen hoger beroep ingesteld zodat van deze uitspraak, met de hierin vastgelegde afbakening van het geding, moet worden uitgegaan. De rechtbank heeft in de thans aangevallen uitspraak terecht overwogen dat het college op grond van de uitspraak van 2 juni 2016 diende te heroverwegen of de verkeersbesluiten van 21 mei 2003 en 23 maart 2004 schade bij [appellant] hebben veroorzaakt die voor nadeelcompensatie in aanmerking komt. De vraag of er aanleiding bestaat voor schadevergoeding ten gevolge van overtreding van de besluiten, het vermeende nalaten van handhavend optreden en/of van vrachtwagenverkeer op grond van verleende ontheffingen, verleend bij andere besluiten, wat hier verder ook van zij, valt dus buiten de omvang van dit geding.
Met het besluit van 21 mei 2003 heeft het college voor een gedeelte van de Damstraat een inrijverbod voor vrachtwagens ingesteld. Na bezwaar is dit besluit bij het besluit van 23 maart 2004 gewijzigd en is de gehele Damstraat afgesloten voor vrachtverkeer. Deze besluiten betekenen dus een beperking voor het vrachtverkeer bij de woning van [appellant]. Volgens de deskundigencommissie heeft dit voor [appellant] tot een verbetering ten opzichte van de situatie die hieraan voorafging geleid en kan de schade geen gevolg zijn van de twee besluiten. Dat er volgens [appellant] geen verbetering van zijn situatie is opgetreden, omdat niet is opgetreden tegen overtreding van de besluiten, betekent niet dat de twee besluiten voor [appellant] hebben geleid tot een verslechtering van de verkeerssituatie op de Damstraat waardoor hij schade lijdt.
Gezien het voorgaande heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat de besluiten van 21 mei 2003 en 23 maart 2004 geen nadeel voor [appellant] met zich hebben gebracht.