21 december 2022
ABRS – Aanvraag onterecht behandeling gesteld
Appellant is eigenaar van een perceel met woning. Appellant heeft met datum 30 januari 2020 bij het college een aanvraag om tegemoetkoming in planschade ingediend. Het college heeft geoordeeld dat het aanvraagformulier onvoldoende gegevens bevatte om het verzoek te kunnen beoordelen.
Het college heeft geprobeerd om telefonisch en per e-mail contact met appellant op te nemen, maar dat is niet gelukt. Per brief van 17 april 2020 heeft het college appellant in de gelegenheid gesteld om de aanvraag aan te vullen, maar het college heeft geen aanvullende stukken mogen ontvangen. Met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb heeft het college besloten om de aanvraag van appellant niet te behandelen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen.
Appellant stelt dat aan alle vereisten voor een correcte aanvraag is voldaan. De aanvraag is tijdig ingediend en de aanvullende stukken zijn naar de gemeente toegezonden.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen geldt als uitgangspunt dat, in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit of ander rechtens van belang zijnd document, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het stuk is verzonden. Daarvoor is in ieder geval vereist dat het stuk is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en er een deugdelijke verzendadministratie is. In het onderhavige geval heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat de brief van 17 april 2020 is verzonden, zodat moet worden aangenomen dat de brief niet is verzonden. Uit het voorgaande volgt dat het college appellant niet in de gelegenheid heeft gesteld om haar aanvraag aan te vullen en dus niet heeft voldaan aan artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. Om die reden mocht het college de aanvraag niet buiten behandeling stellen.