20 december 2023
ABRS –
Appellant is sinds 19 september 1974 eigenaar van een perceel met woning en bijgebouwen. Sinds 26 oktober 2009 is appellant eigenaar van een ander perceel, dat via een brug over een sloot is verbonden met het woonperceel. Een door de provincie Noord-Holland vastgesteld inpassingsplan maakt het mogelijk om op een ten westen van de gronden van appellant gelegen gebied een vierbaansweg aan te leggen. Deze weg loopt ter plaatse deels door een tunnel en is deels voorzien van een geluidsscherm.
Appellant betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de gemaakte vergelijking van de mogelijkheden onder het inpassingsplan en het daaraan voorafgaande planologische regime niet juist is. De vergelijking is onder meer gebaseerd op de veronderstelling dat het onder het oude planologische regime mogelijk was om in het plangebied ten zuidwesten van de onroerende zaak van appellant agrarische gebouwen met een bouwhoogte van 15 meter op te richten. Volgens appellant was deze invulling op de peildatum niet realistisch en economisch niet haalbaar. Bovendien was het op grond van gemeentelijk beleid voor een bedrijf niet mogelijk om zich ter plaatse te vestigen.
De Afdeling overweegt dat indien het oprichten van agrarische gebouwen in economisch opzicht geen aantrekkelijke optie was, dat weliswaar met zich meebrengt dat dit niet in de lijn der verwachtingen lag, maar dat wil nog niet zeggen dat dit met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid moet worden uitgesloten.