26 juni 2019
ABRS – voorzienbaarheid
De rechtbank heeft geoordeeld dat het college appellant voorzienbaarheid kon tegenwerpen. Appellant komt in hoger beroep op tegen dit oordeel. Volgens appellant blijkt uit de door hem overgelegde stukken dat hij in de periode van 28 mei 2001 tot 25 november 2002 economisch eigenaar was van zijn perceel en hem kan daarom geen voorzienbaarheid van voor hem nadelige planologische wijziging worden tegengeworpen.
De Afdeling stelt dat uit de notariële akte van levering van 28 mei 2001, waarbij appellant zijn perceel aan toenmalige partner heeft geleverd, niet blijkt dat appellant na de overdracht van het juridische eigendom van het perceel aan toenmalige partner eigenaar is gebleven. In de akte is bepaald dat toenmalige partner ertoe is gehouden het perceel, op het moment dat zij dat wil vervreemden, eerst aan appellant aan te bieden. In de akte is evenwel niet bepaald dat appellant het onvoorwaardelijk recht heeft het perceel van toenmalige partner terug te kopen en dat zij verplicht is het perceel op enig door appellant gewenst moment aan hem te leveren of dat toenmalige partner ertoe gehouden is om, indien appellant dat wenst, tot – bijvoorbeeld – splitsing van het perceel over te gaan. Voor zover in de notariële akte niet is weergegeven wat appellant had bedoeld, komen de gevolgen hiervan voor risico en rekening van appellant. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen ligt de verantwoordelijkheid voor de aktes die hij heeft ondertekend bij hem. Daargelaten of het ertoe doet dat in de notariële akte over een mondelinge en niet over een schriftelijke overeenkomst wordt gesproken, geldt voor de schriftelijke overeenkomst van 2 januari 2001 die appellant heeft overgelegd hetzelfde als voor de notariële akte. Appellant heeft gedurende de periode van 28 mei 2001 tot 25 november 2002 dan ook niet de beschikking over het perceel gehad. Er is alleen al daarom geen reden hem gelijk te behandelen als iemand die in die periode eigenaar was. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat het college appellant voorzienbaarheid kon tegenwerpen.