6 maart 2019
ABRS – Luchtkwaliteit
De rechtbank heeft overwogen, het college de conclusie van de SAOZ, dat het niet aannemelijk is, dat de bestemming “Bedrijventerrein-1” een zodanige luchtvervuiling met zich zal brengen dat de productieomstandigheden ter plaatse van de percelen van appellant (gelegen in een glastuinbouwgebied) merkbaar zullen verslechteren. Hierbij is onder andere gelet op het navolgende.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de toename van de luchtverontreiniging een verminderde (toekomstige) productie tot gevolg heeft. Uit het rapport van Accon-Avm blijkt dit niet. Daarin is slechts in het algemeen gesteld dat luchtverontreiniging schadelijk kan zijn voor planten. Daaruit blijkt niet of in het concrete geval van appellant de kwaliteit en kwantiteit van de in de toekomst op zijn percelen te telen gewassen zouden verminderen en dat daardoor zijn percelen in waarde zijn gedaald. Hij heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat deze verslechtering een zodanige verslechtering van de leefomstandigheden in de bedrijfswoning en in de tuin tot gevolg heeft, dat een rationeel denkend en handelend koper voor de percelen van appellant en zijn bedrijfswoning een lagere prijs zal bieden dan hij onder normale omstandigheden zou hebben gedaan. Het voorgaande geldt temeer nu het college met informatie van een projectontwikkelaar aannemelijk heeft gemaakt dat bij het aanbod van nieuwe glastuinbouwpercelen in het gebied van het nieuwe bestemmingsplan wat betreft prijsstelling geen onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds percelen direct nabij het in de buurt daarvan gelegen bedrijventerrein of de gronden direct langs de nieuwe ontsluitingsweg, en anderzijds gronden elders in het plangebied.