2 december 2020
ABRS – Zekerheid grenzende waarschijnlijkheid milieuruimte
Appellant is eigenaar van een agrarisch bedrijf in het buitengebied van Lelystad. In de nabijheid van dit bedrijf is een diergeneeskundig instituut gevestigd. Daartoe is in een nieuw planologisch regime opgenomen dat evenhoevigen niet langer zijn toegestaan.
Het college had in het besluit opgenomen dat de mogelijkheden voor evenhoevigen reeds met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet gerealiseerd konden worden. De Afdeling volgt dit oordeel. Verwezen wordt naar een uitspraak van de Afdeling waarin is overwogen dat bij de omgevingsvergunning milieu dient te worden betrokken het gevaar van de verspreiding van dierziekten en de invloed van de veehouderij in de omgeving van het onderzoeksinstituut.
Appellant had vervolgens betoogd dat uit de uitspraak van 6 augustus 2014 volgt dat beperkingen op grond van milieuregelgeving niet mogen worden betrokken in de planvergelijking. De Afdeling overweegt dat uit die uitspraak volgt dat het veebestand niet mag worden betrokken bij de beoordeling van de cumulatieve geurhinder. De omvang van het vergunde veebestand is geen planologisch gevolg van het bestemmingsplan en is daarom voor de planologische vergelijking niet van belang. Dit betekent echter niet dat voor de vraag of de maximale mogelijkheden van het voorgaande plan gerealiseerd hadden kunnen worden, niet van belang is of daarvoor op grond van milieuregelgeving een vergunning had kunnen worden verleend.
De Afdeling stelt vervolgens vast dat een eventuele aanvraag voor milieuvergunning afgewezen had moeten worden. Hieruit volgt dat de voor de invulling van de maximale mogelijkheden van het plan benodigde omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een inrichting, niet zou kunnen worden verkregen. Dit maakt dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is uitgesloten dat het bedrijf zou kunnen worden gebruikt voor het houden van evenhoevigen.