7 oktober 2020
ABRS – Inkomensschade / economische werkelijkheid
Door de eigenaar en exploitant van een tankstation zijn separate aanvragen ingediend. De komst van een nieuwe rondweg heeft een vermindering van het aantal passanten op de locatie van het tankstation tot gevolg. Door de eigenaar is daartoe vermogensschade gesteld en door de exploitant inkomensschade. De eigenaar en exploitant zijn separate rechtspersonen.
Door het college zijn de vermogensschade en inkomensschade bepaald. Vervolgens is de gekapitaliseerde inkomensschade van de vermogensschade afgetrokken. Aanvragers stellen dat dit ten onrechte heeft plaatsgevonden omdat het in dit geval gaat om twee afzonderlijke rechtspersonen met afzonderlijke inkomensstromen en eigen bankrekeningen. De Afdeling gaat hier niet in mee. Dat het te onderscheiden rechtspersonen betreffen, laat onverlet dat zij in feite een samenwerkingsverband vormen, waarbij zeggenschap en belang uiteindelijk geheel berusten bij een persoon als middellijk of onmiddellijk aandeelhouder en bestuurder, en dat het in feite om dezelfde onderneming gaat, zodat in feite het samenwerkingsverband als geheel planschade lijdt. Daarom is het verdisconteren van de vermogensschade in de inkomensschade gerechtvaardigd. Dit doet naar oordeel van de Afdeling recht aan de economische werkelijkheid waarbij tevens wordt verwezen naar de onteigeningsrechtspraak op dit onderdeel.
Aanvragers stelden voorts dat bij de aftrek van de inkomensschade op de vermogensschade ten onrechte de volledig gekapitaliseerde inkomensschade is gehanteerd en niet de inkomensschade na aftrek van het normaal maatschappelijk risico. De Afdeling overweegt dat indien aanvrager in het betoog worden gevolgd, de toepassing van artikel 6.2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wro ongedaan wordt gemaakt. Terecht is derhalve de volledig gekapitaliseerde inkomensschade van de vermogensschade afgetrokken, aldus de Afdeling.