28 december 2022
ABRS – Belanghebbende en schending hoorplicht
Aanvrager heeft aanvraag om tegemoetkoming in planschade ingediend, die eerst buiten behandeling is gelaten. Later is de aanvraag alsnog in behandeling genomen. Appellant is derdebelanghebbende. Hij stelt dat niet is onderkend dat zijn belang rechtstreeks is betrokken bij de beslissing om de aanvraag in behandeling te nemen. Die beslissing heeft immers tot gevolg dat een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag kan plaatsvinden. Daaraan zou het college niet toekomen als de beslissing om de aanvraag niet in behandeling te nemen in stand zou zijn gebleven. Volgens de rechtbank kan appellant deze beslissing bij de inhoudelijke beoordeling aan de orde stellen als aan aanvrager een tegemoetkoming in planschade wordt toegekend.
De Afdeling overweegt dat uit de tekst en geschiedenis van artikel 6.4a, tweede lid, van de Wro niet valt af te leiden dat de verzoeker die een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid heeft gesloten, slechts belanghebbende in de zin van deze bepaling is bij een besluit tot toekenning van een tegemoetkoming in planschade. Dat het college niet heeft besloten tot het toekennen van een tegemoetkoming in planschade, maar rechts heeft bepaald dat de aanvraag alsnog in behandeling wordt genomen, betekent dus niet dat appellant geen belanghebbende is bij dit besluit.
Appellant betoogt tevens dat hij ten onrechte niet is betrokken bij de behandeling van het bezwaar tegen het besluit om de aanvraag niet in behandeling te nemen. Uit het advies van de bezwarencommissie blijkt dat aan aanvrager en het college toestemming is gevraagd om het bezwaarschrift schriftelijk, zonder hoorzitting, af te handelen. Beide partijen hebben hiermee ingestemd. Aan appellant is geen toestemming gevraagd, waardoor in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb is gehandeld. De Afdeling zag aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. In beroep heeft appellant zijn standpunt hierover alsnog naar voren kunnen brengen. Uit de bespreking van dit standpunt volgt dat daarin geen grond is te vinden voor het oordeel dat het besluit ten onrechte is genomen. Dit betekent dat het aannemelijk is dat appellant niet is benadeeld door de schending van de hoorplicht.