9 juni 2021
ABRS – Verwachtingswaarde, compensatie in natura en inkomensschade
Appellant is eigenaar van een voormalige suikerfabriek en geconfronteerd met beperkende gevolgen van het Luchtvaartindelingsbesluit.
Appellant stelt dat bij de waardering van de suikerfabriek dient te worden betrokken de verwachtingswaarde van het toekomstige gebruik op basis van de verschillende beleidsstukken die reeds waren gepubliceerd. De Afdeling volgt dit betoog niet en overweegt dat geen rekening dient te worden gehouden met de verwachtingswaarde van het toekomstige gebruik waarvoor een bestemmingsplanwijziging nodig is. De situatie op de peildatum is bepalend.
Voorts komt de vraag aan de orde of sprake is van passieve risicoaanvaarding. De Afdeling stelt vast dat van appellant niet kon worden verlangd dat zij in de benuttingsperiode concrete pogingen ondernam tot realisering van de bouwmogelijkheden die onder het oude plan bestonden. Het was immers onduidelijk of die pogingen zouden passen in het grotere, mogelijk met de gemeente te bespreken plan. Het realiseren van die mogelijkheden bracht ook het risico met zich dat het overleg met de gemeente zou worden bemoeilijkt.
Geconcludeerd wordt dat de vermogensschade van appellant is gecompenseerd met een bestemmingsplan dat 9 jaar later in werking is getreden. De Afdeling is van oordeel dat ook een dergelijk bestemmingsplan van 9 jaar later de schade in natura kan compenseren. Aanvullend dient echter onderzoek te worden gedaan of appellant in die tussenliggende periode geen inkomensschade heeft geleden door tijdelijke belemmeringen in de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling geldt bij inkomensderving die bestaat uit gemist voordeel van nog niet aangevangen bedrijfsvoering, als uitgangspunt dat die inkomensschade niet voor tegemoetkoming in aanmerking kan komen. Een uitzondering op die regel kan aan de orde zijn indien aanvrager op de peildatum al onomkeerbare investeringen heeft gedaan (ECLI:NL:RVS:2013:1621). De Afdeling maakt in het voorliggende geval een uitzondering op deze rechtspraak. Appellant is vanaf 2000 bezig geweest met de herontwikkeling van het voormalige bedrijventerrein. Dat de vermogensschade in natura is gecompenseerd neemt niet weg dat appellant in de tussentijd inkomensschade heeft geleden door vertraging in de ontwikkeling van haar plannen. De Afdeling heeft aan de STAB verzocht om een zo realistisch mogelijke inschatting te maken van tussentijdse exploitatiemogelijkheden door appellant in de betreffende periode en vervolgens de inkomensschade te schatten. Daarbij mag rekening worden gehouden met een opstartperiode. Bij de beoordeling van de mogelijkheden voor exploitatie dient te worden uitgegaan van het gehele terrein en van de mogelijkheden die het bestemmingsplan 1976 bood.