3 november 2022
Besluit van 21 september 2022 nr. 2022001979 (provincie Fryslân – N358 De Skieding)
De onteigening ziet op meerdere onroerende zaken gelegen in de gemeente Achterkarspelen en Westerkwartier.
De onteigening is ten behoeve van de realisatie van de weg “N358 De Skieding”. Het onteigeningsplan ziet op aanpassing van het deel van de N358 tussen de rotonde Surhuisterveen aan de noordzijde en de afslag Rijksweg A7 aan de zuidzijde, genaamd De Skieding. Dit deel van de N358 ligt grotendeels op grondgebied van de provincie Fryslân en op enkele plaatsen op grondgebied van de provincie Groningen. De bestaande veiligheidssituatie op het betreffende deel van de N358 wordt onwenselijk geacht. De veiligheidsproblemen hebben te maken met de inrichting van de weg, de aanwezigheid van zijwegen en erfaansluitingen en het gemengde gebruik van de weg door enerzijds doorgaand verkeer van vrachtauto’s en personenauto’s en anderzijds lokaal verkeer en landbouwverkeer. De inpassingsplannen voorzien in een pakket aan basis- en extra maatregelen die bijdragen aan de verkeersveiligheid en de doorstroming op De Skieding. De maatregelen bestaan uit de aanleg van parallelwegen, een ovonde en het aanleggen van een voorpad met bijbehorende bermen/sloten, leidingwerken etc.
Er is één zienswijze naar voren gebracht door twee verschillende reclamanten.
Reclamant 1:
Minnelijk overleg:
Reclamant 1 stelt dat het minnelijk overleg niet goed is verlopen. Reclamanten hebben reeds in een vroeg stadium aan verzoeker kenbaar gemaakt bereid te zijn medewerking te verlenen aan de eigendomsoverdracht indien zij als compensatie twee bouwtitels zouden verkrijgen voor hun resterende grond. In november 2018 is de aanvraag bij verzoeker gedaan voor de bouwtitels. Er is een geschil of dat sprake is van een door verzoeker genomen besluit omtrent deze bouwtitels en dit is aanhangig bij de bestuursrechter. Het onderhandelingsproces over de compensatie moet volgens reclamanten gezien worden in het licht van de toetsing van het minnelijk overleg. Door de onjuiste behandeling van de aanvraag voor de bouwtitels is er geen sprake van voldoende minnelijk overleg. Tevens vragen reclamanten zich af of het verzoek om compensatie anders dan in geld wel voldoende serieus is genomen. Er is naar inzien van reclamanten geen noodzaak tot onteigening.
De Kroon overweegt onder meer:
“Met betrekking tot het gevoerde minnelijk overleg overwegen wij in het algemeen dat artikel 17 van de Onteigeningswet bepaalt dat de onteigenende partij dat wat onteigend moet worden eerst bij minnelijke overeenkomst in eigendom probeert te verkrijgen. Deze bepaling heeft betrekking op de gerechtelijke onteigeningsprocedure. Het minnelijk overleg in de daaraan voorafgaande administratieve onteigeningsprocedure is echter een van de vereisten waaraan door ons wordt getoetst bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening. Omdat onteigening een uiterste middel is, zijn wij van oordeel dat hiervan pas gebruik mag worden gemaakt als het minnelijk overleg voor het begin van de administratieve onteigeningsprocedure niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming heeft geleid.
Aan deze eis is naar ons oordeel in het kader van onteigeningen op basis van artikel 78 van de Onteigeningswet in beginsel voldaan als voor de datum van het verzoekbesluit met de onderhandelingen over de minnelijke eigendomsverkrijging tijdig een begin is gemaakt en het op het moment van het verzoekbesluit aannemelijk is dat die onderhandelingen tot een redelijk punt zijn voortgezet, maar dat deze voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zullen leiden. Daarbij moet het gaan om een concreet en serieus minnelijk overleg. Uitgangspunt daarbij is dat ten tijde van het verzoekbesluit al een formeel schriftelijk aanbod is gedaan.”
De Onteigeningswet verplicht de verzoeker niet tot schadeloosstelling in de vorm van compensatiegrond of andere oplossingen. Uitgangspunt is een volledige schadeloosstelling in geld. Uit de overgelegde stukken is volgens de Kroon gebleken dat partijen sinds 2017 met elkaar in contact zijn en overleg voeren waarbij diverse opties aan de orde zijn geweest om te komen tot verkoop. Ook nadat duidelijk is geworden dat gemeente Achterkarspelen geen bouwtitels zal verlenen, zijn reclamanten blijven vasthouden aan de wens van twee nieuwe bouwtitels en hebben zij de formele biedingen van verzoeker afgewezen. Op 18 augustus 2021 hebben reclamanten aangegeven niet meer te verwachten dat partijen er gezamenlijk uitkomen.
Volgens de Kroon zijn in het licht van deze omstandigheden voldoende pogingen ondernomen om de benodigde onroerende zaken minnelijk te verwerven en stond op het moment van de start van de procedure voldoende vast dat nog niet met reclamanten overeenstemming kon worden bereikt.
Reclamant 2:
Hoogte schadeloosstelling en minnelijke onderhandelingen
Reclamant 2 voert aan dat hij het te onteigenen deel van het betreffende perceel herhaaldelijk ter verkoop aan verzoeker heeft aangeboden, maar dat verzoeker dat aanbod telkens heeft afgewezen.
De Kroon overweegt:
“De zienswijze van reclamant heeft in hoofdzaak betrekking op de hoogte van de aangeboden schadeloosstelling. De onteigening vindt ingevolge artikel 40 van de Onteigeningswet plaats op basis van een volledige schadeloosstelling voor alle schade die de onteigende partij rechtstreeks en noodzakelijk lijdt door het verlies van zijn onroerende zaak. Artikel 41 van de Onteigeningswet ziet daarnaast op de te vergoeden waardevermindering van het overblijvende. De samenstelling en de hoogte van de schadeloosstelling staan ons in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling, maar komen bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming aan de orde in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure. In het kader van de administratieve onteigeningsprocedure wordt evenmin getreden in de vraag of alle schadecomponenten in de schadeloosstelling zijn opgenomen. Ook dit aspect komt bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming in de gerechtelijke onteigeningsprocedure aan de orde. Wel kan de geboden schadeloosstelling als onderdeel van de toetsing van de kwaliteit van het gevoerde minnelijk overleg bezien worden.”
Ook in het geval van reclamanten 2 overweegt de Kroon dat voldoende pogingen zijn ondernomen om de benodigde onroerende zaak minnelijk te verwerven. In ieder geval stond op het moment van de start van de procedure voldoende vast dat nog niet met reclamant overeenstemming kon worden bereikt.