10 augustus 2022
ABRS – Causaal verband
Appellant exploiteerde een danssalon. Appellant stelt dat de danssalon is gesloten als gevolg van beleid, besluiten en feitelijk handelen van het college en de burgemeester, voor zover die hebben geleid tot de oprichting en de exploitatie van een poppodium en een verruiming van het aantal dansevenementen in Leiden, waarbij ten onrechte niet handhavend is opgetreden.
Door het college is het verzoek afgewezen omdat – onder meer – geen causaal verband bestaat tussen de gestelde schade en de handelingen die tot de oprichting van het poppodium hebben geleid. Dit is besloten zonder de inschakeling van een deskundige.
Condicio sine qua non-verband
De Afdeling overweegt dat voor het aannemen van een causaal verband onder meer een condicio sine qua non-verband dient te worden aangenomen. Het condicio sine qua non-verband moet worden vastgesteld door vergelijking van enerzijds de situatie zoals die zich in werkelijkheid heeft voorgedaan, en anderzijds de hypothetische situatie die zich zou hebben voorgedaan als de beweerdelijk schadeveroorzakende gedraging achterwege was gebleven. Dat betekent in dit geval dat een vergelijking dient te worden gemaakt tussen de situatie waarin appellant in werkelijkheid na de beweerdelijk schadeveroorzakende gebeurtenissen verkeert en de hypothetische situatie waarin zij zich, in de door haar gestelde schadeperiode van eind 2011 tot en met eind 2014, zou hebben bevonden indien de beweerdelijk schadeveroorzakende gedragingen van het college en de burgemeester achterwege waren gebleven. Hierbij is van belang dat de bewijslast van het causaal verband met de gestelde oorzaak van de schade op de aanvrager rust.
Beoordeling omvang schade
De Afdeling overweegt verder dat bij de beoordeling van aanvragen om nadeelcompensatie voor gederfde winst de omvang van de gestelde schade doorgaans wordt berekend door de in de schadeperiode gerealiseerde omzetten en daaraan gerelateerde brutowinsten te vergelijken met de gerealiseerde omzetten en daaraan gerelateerde brutowinsten in de referentieperiode. Deze referentieperiode dient in voldoende mate representatief te zijn voor de ontwikkeling van de omzetten en/of brutowinsten in de schadeperiode, de beweerdelijk schadeveroorzakende ontwikkeling weggedacht. Het is daarbij gebruikelijk om van een periode van drie jaar uit te gaan en bij een stabiel verloop van de omzetten deze te middelen en de uitkomsten daarvan als referentieomzet te hanteren, voor zover nodig onder toepassing van een correctie vanwege branche-, markt- en concurrentieverhoudingen en inflatie. Van dit uitgangspunt kan en moet soms worden afgeweken. Daarvoor kan aanleiding zijn indien de omzetontwikkeling over deze drie jaren een bestendig dalende of stijgende ontwikkeling laat zien. In het geval van een bestendig dalende omzet zou middeling over drie jaren immers tot gevolg hebben dat de verslechtering van de omzet voorafgaande aan de schadeperiode niet wordt betrokken bij de schadeberekening.
Beoordeling voorliggende geval
Vastgesteld is dat de omzet van appellant reeds dalende is vanaf 2008, zodanig dat de winst vanaf 2010 omslaat in een structureel verlies en daarna nog verder terugloopt. Het poppodium is geopend in december 2014. Gesteld is dat de oprichting van het poppodium haar schaduw vooruit heeft geworpen. Deze stelling is door het college betwist onder verwijzing naar rapporten waaruit blijkt dat in de periode tussen 2007 en 2017 het aantal discotheken is gehalveerd. Appellant heeft niet onderbouwd waarom deze trend niet zou opgaan voor haar onderneming. Op grond van deze omstandigheden is naar het oordeel van de Afdeling niet gebleken van een causaal verband.
Appellant heeft voorts betoogd dat het college een deskundige diende in te schakelen. De Afdeling overweegt dat voor het geven van antwoord op de vraag of de door appellant gestelde schade een gevolg is van de beweerdelijke schadeveroorzakende gedragingen van het college en de burgemeester in dit geval geen specialistische kennis of ervaring is vereist waarover slechts een deskundige beschikt.