19 september 2018
ABRS – voorzienbaarheid
Appellant heeft een verzoek om nadeelcompensatie ingediend omdat hij schade zou hebben geleden als gevolg van de door een Tracébesluit mogelijk gemaakte ondertunneling van de A2. In deze uitspraak herhaalt de Afdeling eerder gemaakte overweging omtrent de voorzienbaarheid.
Anders dan appellant stelt is niet gebleken dat het project Rijksweg 2 Passage Maastricht na de publicatie van de Startnotitie 1995, maar voordat hij zijn woning kocht, is afgebroken en de Startnotitie 1995 daarom niet meer actueel zou zijn. Uit brieven van de toenmalig Minister van Verkeer en Waterstaat volgt dat voor onder meer het project Rijksweg 2 Passage Maastricht financiële middelen vanuit het Rijk ontbreken, maar dat onderzocht zal worden in hoeverre constructies mogelijk zijn op basis van publiek-private samenwerking. In dat kader wordt tevens aangekondigd dat de planstudie van onder meer dit project zal worden afgerond om als basis te kunnen dienen voor de PPS-constructies. Anders dan appellant betoogt volgt hieruit niet dat het project definitief niet meer gerealiseerd zou worden, maar juist dat werd beoogd het project wel te realiseren, zij het met behulp van een alternatieve wijze van financieren. Gelet hierop bestaat geen aanleiding appellant te volgen in zijn betoog dat de Startnotitie 1995 in 1999 niet meer actueel was en hem als gevolg daarvan geen voorzienbaarheid kan worden tegengeworpen.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1049) is voor het aannemen van voorzienbaarheid niet vereist dat, op het tijdstip van investering, verwezenlijking van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel volledig en onherroepelijk vaststaat, dat deze maatregel in detail is uitgewerkt of dat de omvang van de nadelige gevolgen met nauwkeurigheid kan worden bepaald. Beslissend is of op het tijdstip van investering de mogelijkheid van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel zodanig kenbaar was, dat hiermee bij de beslissing tot investering rekening kon worden gehouden. Een redelijk denkend en handelend koper hoeft bij de keuze voor een bepaald in een startnotitie uitgewerkt tracé niet zonder meer rekening te houden met de aanleg van bijkomende infrastructurele werken. Beslissend is of de aanleg van die werken op het moment van de aankoop van de woning door de verzoeker voorzienbaar was (vergelijk de uitspraak van 20 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3090). Dat uiteindelijk niet een enkele, maar een dubbellaagse tunnel is gerealiseerd, waardoor het tracé, door de extra tunnelmonden, iets langer is geworden dan in de Startnotitie op de kaart was aangegeven en daardoor dichter bij de woning van [appellant] is komen te liggen, maakt niet dat appellant geen voorzienbaarheid kan worden tegengeworpen, nu hiervoor niet vereist is dat de schadeveroorzakende maatregel in detail is uitgewerkt of de omvang van de nadelige gevolgen met nauwkeurigheid kan worden bepaald. Ten slotte geldt dat bij het bepalen van de voorzienbaarheid van de schade geen betekenis toekomt aan de grootte van de ten tijde van de beslissing tot investering bestaande kans dat de schade niet zou ontstaan. Dit betekent dat rekening moet worden gehouden met de meest ongunstige uitwerking van een concreet beleidsvoornemen (vergelijk de uitspraak van 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1049).