25 juli 2018
ABRS – processuele connexiteit
De Afdeling stelt vast dat een verzoek om vergoeding van schade veroorzaakt door het geven van een onjuiste uitleg door de gemeente aan derden niet een verzoek om nadeelcompensatie is, maar een verzoek om schadevergoeding wegens onrechtmatig overheidshandelen. Omdat de gestelde schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden voor 1 juli 2013, is in dit geval ingevolge artikel IV van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten het vóór 1 juli 2013 geldende recht van toepassing.
Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, is voor de beantwoording van de vraag of een beslissing van een bestuursorgaan over schadevergoeding wegens gesteld onrechtmatig overheidshandelen kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht volgens vaste rechtspraak van de Afdeling van belang of is voldaan aan de vereisten van de zogenoemde materiële en processuele connexiteit (zie onder meer haar genoemde uitspraak van 6 mei 1997). Aan het vereiste van materiële connexiteit is voldaan, indien de gestelde geleden schade is veroorzaakt binnen het kader van de uitoefening door het bestuursorgaan dat de schadebeslissing neemt, van een door dat orgaan aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid. Alleen in een dergelijk geval levert een schriftelijke beslissing omtrent schade die niet is gebaseerd op een in een wet of een beleidsregel voorziene specifieke schadevergoedingsregeling, in beginsel een zogenoemd zelfstandig of zuiver schadebesluit op. Aan het vereiste van processuele connexiteit is voldaan, indien ook tegen de schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf beroep open staat bij de bestuursrechter.
De rechtbank heeft uit dit toetsingskader terecht afgeleid dat voor zover appellant vergoeding wenst van schade veroorzaakt door feitelijke gedragingen – zoals het geven van een onjuiste uitleg – geen sprake is van processuele connexiteit. Zij had zich evenwel niet onbevoegd moeten verklaren te beslissen op het verzoek van appellant om vergoeding van schade als gevolg van feitelijke gedragingen, maar zij had het beroep van appellant wat dit onderdeel betreft gegrond moeten verklaren en moeten oordelen dat het college het bezwaar van appellant wat dit onderdeel betreft niet-ontvankelijk had moeten verklaren.