20 mei 2020
ABRS – voorzienbaarheid
Bij besluit van 26 maart 2018 heeft de minister van Infrastructuur en Waterstaat een verzoek om nadeelcompensatie in verband met het tracébesluit weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere afgewezen.
Appellante heeft verzocht om vergoeding van de schade die zij heeft geleden en nog steeds lijdt als gevolg van de aanleg van de A9 Gaasperdammerweg als tunnel. De adviescommissie heeft uiteengezet dat de gestelde schade voorzienbaar was op grond van de terinzagelegging van de Startnotitie Schiphol-Almere vanaf 3 januari 2005 en dat de schade daarom voor haar rekening behoort te blijven. De Afdeling heeft overwogen in een tussenuitspraak dat appellante ten tijde van de koop van de woning de aard en ernst, de omvang en de duur van de hinder als gevolg van de reconstructiewerkzaamheden aan de A9 Gaasperdammerweg op basis van de startnotitie niet in volle omvang kon voorzien. In het advies van de adviescommissie is ten onrechte geen onderscheid gemaakt tussen de voorzienbaarheid van het project en de voorzienbaarheid van de mate en ernst van de hinder die van de realisering van het project zou kunnen worden ondervonden. De minister mocht dit advies daarom niet aan het besluit ten grondslag leggen. In een nader advies heeft de adviescommissie uiteengezet dat de schade wegens gederfd woongenot met toepassing van de huurwaardemethode is vastgesteld op € 12.950,00, dat na aftrek wegens het normaal maatschappelijk risico een te vergoeden bedrag van € 2.600,00 overblijft en dat 50 procent van de overlast voorzienbaar was, zodat een tegemoetkoming in de helft van dat bedrag resteert. Appellante heeft naar aanleiding van het besluit van 10 februari 2020 geen zienswijze ingediend. De Afdeling leidt hieruit af dat zij geen bezwaren heeft tegen dat besluit. Het van rechtswege ontstane beroep is ongegrond.