1 september 2021
ABRS- omvang geding en onafhankelijkheid en onpartijdigheid adviseur
Appellante exploiteert op diverse locaties in en rondom Baarlo en Kessel varkenshouderijen. De percelen van de varkenshouderij in Baarlo liggen in het winterbed van de Maas. In totaliteit zijn ter plaatse drie varkensstallen opgericht en was appelante voornemens om een vierde stal (biggenstal) te realiseren. De benodigde vergunning voor de biggenstal is bij besluit van 13 september 2002 definitief geweigerd door de minister, omdat de biggenstal geprojecteerd was in het stroomvoerend rivierbed in het onbedijkte gedeelte van de Maas. Op grond van de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier, mocht in het winterbed van de grote rivieren in beginsel geen nieuwe bebouwing meer worden opgericht. De weigering van de vergunning is in rechte onaantastbaar geworden bij uitspraak van de rechtbank Roermond van 10 december 2003 (ECLI:NLRBROE:2003:AO1556).
Appellante heeft verzocht om nadeelcompensatie op grond van de regeling Nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999. Als gevolg van de weigering van de Wbr-vergunning kan zij haar uitbreidingsplannen niet realiseren. Daardoor heeft zij een nieuwe locatie moeten aankopen om alsnog de uitbreiding te kunnen realiseren. Daarnaast ontstaan er extra kosten (onder andere omrijden verzorgend personeel, extra kosten transport biggen). De inkomensschade wordt door appellante begroot, en onderbouwd middels een taxatierapport, op € 1.041.460,00.
Bij besluit van 25 oktober 2010 heeft de minister het verzoek om nadeelcompensatie afgewezen. Hieraan is een advies van de commissie schadebeoordeling Beleidslijn Ruimte voor de Rivier van maart 2010 ten grondslag gelegd. Appellante gaat tegen de afwijzing in bezwaar.
Bij besluit van 31 oktober 2013 kent de minister alsnog een tegemoetkoming in de inkomensschade van € 79.030,00 toe, een advies van Bertold is hieraan ten grondslag gelegd.
Rechtbank
De rechtbank heeft de STAB benoemd als deskundige en gevraagd te onderzoeken of en in welke omvang appellante inkomensschade heeft geleden als gevolg van het niet mogen bouwen en in gebruik nemen van een biggenstal aan de Bokshout te Maasbree.
De STAB concludeert dat het bedrijf in Baarlo in 2002 vol zat. Uitwijken naar Duitsland was een reële optie en was sinds 1998 ook de bestaande praktijk. De extra kosten wegen niet op tegen de bespaarde kosten (o.a. vanwege bespaarde huisvestingslasten). De extra kosten worden begroot op € 79.964,00 per jaar en de bespaarde kosten op € 96.200,00 per jaar.
De rechtbank neemt deze conclusie over. Op basis van het verbod op reformatio in peius heeft de rechtbank het besluit van de minister vernietigd en blijft appellante recht houden op een bedrag van € 79.030,00.
Hoger beroep
Appellante voert onder meer de navolgende argumenten aan tegen de uitspraak van de rechtbank:
- De rechtbank heeft miskend dat de door de minister ingeschakelde commissie niet deskundig is. Zij beschikt niet over voldoende deskundigheid voor de specifieke sector en materie.
- De deskundige Te Winkel is niet onafhankelijk en onpartijdig omdat Te Winkel, evenals andere medewerkers van Gloudemans, regelmatig werkzaam zijn als partijdeskundige voor de minister.
- Als van een beperkte lezing van het verzoek om nadeelcompensatie uitgegaan dient te worden, dan staat er geen rechtsregel aan in de weg dat een schadeverzoek in een later stadium wordt uitgebreid.
- Het advies van de STAB is onjuist omdat zij uitgaat van een verkeerd aantal zeugen (699 vergund). Zij moet uitgaan van de feitelijke situatie (stal voor 874 zeugen).
Uitspraak Afdeling
- Het betoog van appellante geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de deskundigheid en onafhankelijkheid van Te Winkel.
“De enkele omstandigheid dat volgens appellante het advies van Te Winkel een onvolledig en/of onjuist beeld geeft, is onvoldoende voor het oordeel dat reeds daarom de schijn van partijdigheid is gewekt. De Afdeling heeft overigens ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat Te Winkel zich in deze zaak niet onpartijdig heeft opgesteld”. - De rechtbank is er terecht van uitgegaan dat de inhoud van de aanvraag in beginsel bepalend is voor de omvang van het geding.
“De Afdeling is van oordeel dat in dit geval geen grond bestaat om een uitzondering te maken op het beginsel dat het betrokken bestuursorgaan diende te beslissen op de grondslag van de ingediende aanvraag. Indien appellante bij het indienen van de aanvraag beoogd zou hebben ook compensatie te vragen voor nadeel als gevolg van het niet kunnen realiseren van de vleesvarkensstal, had het op haar weg gelegen dit op duidelijke wijze in de aanvraag kenbaar te maken.” - In hetgeen appellante heeft aangevoerd is geen grond te vinden voor het oordeel dat de STAB niet mocht uitgaan van de 661 vergunde zeugen.