8 september 2021
ABRS – vertrouwensbeginsel en speciale last
Appellanten hebben een verzoek tot nadeelcompensatie ingediend bij de gemeente Almelo. Het verzoek is gedaan wegens omzetderving als gevolg van (weg)werkzaamheden in het kader van de herontwikkeling van het centrum. Het college heeft Thorbecke ingeschakeld als onafhankelijke schadebeoordelingscommissie.
Vertrouwensbeginsel
Appelanten betogen allereerst dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding voor het indienen van een verzoek om nadeelcompensatie met betrekking tot een deel van de werkzaamheden niet verschoonbaar kan worden geacht. Tijdens de gesprekken met de gemeente is de insteek geweest om tot een finale allesomvattende oplossing te komen en dat zij bij het uitblijven daarvan verzoeken tot nadeelcompensatie konden indienen. Door uitlatingen van de gemeente en aan appellanten gedane mededelingen zouden zij erop mogen vertrouwen dat de nadeelcompensatieverzoeken allemaal nog ontvankelijk zouden zijn.
De Afdeling geeft aan:
“Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe.”
Van dergelijke toezeggingen, uitlatingen of gedragingen aan de zijde van de gemeente is niet gebleken.
Speciale last
Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of de volledigheid van het advies van Thorbecke naar voren zijn gebracht. De situatie van appelanten verschilt, wat betreft aanlooprouters, aard van de onderneming en mate van hinder van de overige ondernemingen uit de door Thorbecke gehanteerde referentiegroep. Appellanten geven aan wel degelijk onevenredig veel hinder van de werkzaamheden te hebben ondervonden. Ter onderbouwing is een contra-expertise van Langhout & Wiarda aangeleverd.
De Afdeling overweegt:
“Het bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Indien een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat in een contra-expertise over het advies is aangevoerd.”
Het college had niet zonder nadere motivering op het advies van Thorbecke mogen afgaan op het advies.
Tussen partijen is niet in geschil hoe lang de werkzaamheden hebben geduurd (meer dan één jaar), appelanten wordt niet tegengeworpen dat de schade niet voor compensatie komt wegens risicovaanvaarding of omdat op andere wijze in vergoeding daarvan is voorzien. In dat geval ligt het in de rede dat het college, nadat het de schade heeft onderzocht en begroot beoordeelt of en zo ja in hoeverre die schade binnen het normaal maatschappelijk risico of het normale ondernemersrisico valt. Hierop is niet ingegaan. Dit zal alsnog moeten gebeuren.
Als het college zich op het standpunt stelt dat de schade niet geheel of gedeeltelijk binnen het normale ondernemersrisico valt, dient zo nodig te worden beoordeeld of is voldaan aan het vereiste van de speciale last, namelijk of de gestelde schade appellanten, in vergelijking met anderen, onevenredig zwaar treft. Indien het college oordeelt dat geen sprake is van een speciale last, dan dient het college dit deugdelijk te motiveren. In casu ontbreekt deze deugdelijke motivering.