2 maart 2022
ABRS – Tuchtrecht en vrees voor vooringenomenheid
Appellant is eigenaar van een woning die op het nabijgelegen perceel wordt geconfronteerd met arbeidsmigranten. Appellant kan zich niet verenigen met de door de deskundige uitgevoerde taxatie.
Onder meer omdat onvoldoende onderzoek is verricht naar de aanzienlijke afwijking ten opzichte van de woz-waarde. Daartoe is door appellant ook een klacht ingediend bij het tuchtcollege van de Stichting Nederlandse Register Vastgoed Taxateurs (hierna: het tuchtcollege). Het tuchtcollege heeft de ingediende klacht gegrond verklaard en een berisping opgelegd. De rechtbank had de geconstateerde gebreken onderschreven. Het college had een tweede taxateur (van hetzelfde adviesbureau) verzocht om een second opinion. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen in stand gelaten omdat de taxatie alsnog inzichtelijk is gemaakt.
In hoger beroep stelt appellant dat de rechtsgevolgen niet in stand gelaten hadden mogen worden. Na de uitspraak van de rechtbank heeft appellant ook een klacht ingediend tegen de tweede taxateur. Het tuchtcollege heeft de klacht gegrond verklaard en de taxateur een berisping en een voorwaardelijke schorsing van drie maanden met een proeftijd van een jaar opgelegd.
De Afdeling overweegt dat de omstandigheid dat de klacht gegrond is verklaard, niet dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet in stand kon laten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 2 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3302, is een bestuursorgaan bij het nemen van een planschadebesluit niet gebonden aan een uitspraak van het tuchtcollege.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank in het betoog van appellant ten onrechte geen aanknopingspunten gezien om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van de tweede taxatie. Daarbij is ten eerste van belang dat bij de tweede taxatie is volstaan met een bureau-taxatie en er dus geen onderzoek ter plaatse heeft plaatsgevonden. Dit terwijl er een verschil van mening bestond tussen partijen over de door de eerste taxateur gegeven beschrijving van de onroerende zaak. Bij de eerste taxatie waren de verkeerde foto’s gevoegd en vast is gesteld dat een onvolledige inspectie van de woning had plaatsgevonden. De tweede taxateur heeft zich in dat licht ten onrechte beperkt tot een waardering van de woning op basis van de beschikbare gegevens. Weliswaar had de taxateur maar zeer kort de tijd om de taxatie op te stellen, maar dat doet er niet aan af dat de daarbij vereiste zorgvuldigheidseisen in acht genomen hadden moeten worden.
Daar komt bij dat de tweede taxatie is aangeduid als een second opinion. Het feit dat een adviesbureau wordt gevraagd om een nadere motivering te geven van een eerder uitgebracht onvolledig advies, biedt op zichzelf geen concrete en objectief gerechtvaardigde aanknopingspunten om aan de zorgvuldigheid of begrijpelijkheid van het nieuwe advies te twijfelen. Een second opinion vergt echter een eigenstandig, onpartijdig oordeel van een deskundige over de eerste taxatie. Aan dat vereiste is in een geval als dit niet voldaan wanneer er een concreet aanknopingspunt is dat de vrees voor vooringenomenheid bij de deskundige die de second opinion opstelt objectief rechtvaardigt. Nu de tweede taxatie is opgesteld door een kantoorgenoot van de eerste taxateur, kan niet zonder meer worden aangenomen dat in dit geval geen grond voor zodanige vrees bestaat. De enkele verklaring van de tweede taxateur dat hij geen zakelijk belang bij de uitkomst van de taxatie heeft en geheel vrij is om tot een objectieve en onbevooroordeelde waardering te komen, is in de gegeven omstandigheden onvoldoende. Daaruit blijkt immers niet op welke wijze hij heeft gewaarborgd dat zijn zakelijke relatie met de eerste taxateur, in dit geval geen concreet aanknopingspunt biedt voor de objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van zijn kant.