31 juli 2024
ABRS – Causaal verband en bewijslast
Appellant is eigenaar van een perceel grond waar voorheen nabij een sloperij was gevestigd. Bij besluit van 18 december 2013 heeft het college van B&W van Utrecht een ernstige verontreiniging vastgesteld als bedoeld in de Wet Bodembescherming. Spoedige sanering is niet noodzakelijk. Appellant stelt dat door het uitblijven van de sanering op de percelen waar de sloperij was gevestigd (percelen naast zijn perceel) hij schade ondervindt in de vorm van een waardevermindering.
Het college heeft het verzoek afgewezen omdat appellant geen schade heeft geleden als gevolg van het besluit. De gestelde schade is het gevolg van de exploitatie van de sloperij. Zowel voor als na het besluit was dezelfde verontreiniging aanwezig. Er is dus geen verandering opgetreden waardoor appellant schade heeft geleden, aldus het college. Daarnaast stelt het college dat de schade voorzienbaar was.
De Afdeling stelt als hoofdregel dat de belanghebbende die in een verzoek om nadeelcompensatie stelt dat hij voor vergoeding in aanmerking komende schade lijdt als gevolg van een rechtmatige gedraging van een bestuursorgaan, bij gemotiveerde betwisting daarvan door het bestuursorgaan, het door hem gestelde causaal verband moet bewijzen. Op de belanghebbende rusten in dit geval de stelplicht en de bewijslast van het condicio-sine-qua-non-verband. Dit betekent dat ook het bewijsrisico voor het ontbreken van het causaal verband bij de benadeelde/belanghebbende ligt als hij er niet in slaagt te bewijzen dat de schade het gevolg is van de gestelde schadeoorzaak. De gestelde schade dient op objectieve en verifieerbare wijze aannemelijk te worden gemaakt.
Ter onderbouwing van het door appellant gestelde causaal verband en van de door hem gestelde schade heeft appellant zich beroepen op een taxatierapport. In dit taxatierapport is vermeld dat de onroerende zaak een matig courant object is door de bodemvervuiling op het perceel zelf en de vervuilde bodem van het naastliggende terrein. Verder zijn de gebruiksmogelijkheden van het perceel van [appellant] beperkt door de aanwezigheid van de vervuilde ondergrond.
Appellant heeft op de zitting toegelicht dat het feit dat in het taxatierapport een verband wordt gelegd tussen de bodemverontreiniging en het minder courant zijn van het perceel, voldoende is voor het aannemen van een causaal verband tussen de gestelde schade en het besluit. Voorafgaande aan het besluit was de verontreiniging niet bekend en had dit dus geen gevolgen voor de waarde van de onroerende zaak. In zoverre valt volgens hem de schade samen met de waardevermindering door de bodemverontreiniging zelf en kan er geabstraheerd worden van de omstandigheid dat de bodemverontreiniging al aanwezig was.
De Afdeling volgt dit betoog niet. Uit het taxatierapport volgt niet dat de onroerende zaak in waarde is verminderd als gevolg van het besluit, waarmee de op dat moment al bestaande bodemverontreiniging op de aangrenzende percelen is vastgesteld en is ingeschreven in de openbare registers en waaruit blijkt dat er geen verplichting is voor de grondeigenaar om deze spoedig te saneren. In het taxatierapport wordt geen relatie gelegd met het besluit. Het taxatierapport maakt ook niet inzichtelijk wat de omvang van de specifiek daardoor veroorzaakte waardevermindering is.