1 september 2023
Besluit van 10 juli 2023, nr. 2023001633 (Weespertrekvaart Oost)
De onteigening ziet op onroerende zaken gelegen in de gemeente Amsterdam en zijn benodigd voor de uitvoering van het bestemmingsplan Weespertrekvaart Oost en het uitwerkingsplan Weespertrekvaart Oost, 1e uitwerking.
Noodzaak en urgentie
De gemeente Amsterdam heeft de ambitie om de stad te ontwikkelen tot een economisch sterke en duurzame metropoolregio. Hiervoor is de verdichting van het gebied Weespertrekvaart Oost nodig. Het gebied wordt getransformeerd van een traditioneel werkgebied naar een gemengd woon-werkgebied. In het deelgebied worden 1.000 woningen, lichte bedrijvigheid en voorzieningen gerealiseerd. Omdat het gebied grenst aan het water, wordt ook een brede groene kade aangelegd om op te kunnen wandelen en verblijven.
Zienswijzen
Er is één gecombineerde zienswijze ingediend door meerdere reclamanten. Reclamanten zijn van mening dat verzoeker onzorgvuldig heeft gehandeld, dat de onteigening niet noodzakelijk is en de urgentie ontbreekt.
Minnelijk overleg
De zienswijze ziet op het minnelijk overleg, de wens voor een vervangende locatie en de uitgangspunten en hoogte van de schadeloosstelling.
De Kroon overweegt dat de Onteigeningswet de onteigenende partij niet verplicht tot schadeloosstelling in de vorm van compensatie anders dan in geld, bijvoorbeeld in de vorm van een vervangende locatie voor de vestiging van het bedrijf. uitgangspunt is een volledige schadeloosstelling in geld. Mogelijkheden in een andere vorm dan geld zullen langs minnelijke weg en veelal in samenwerking met andere overheden, of met eigenaren van gronden onderzocht moeten worden. Als een belanghebbende in het minnelijk traject duidelijk maakt de voorkeur te geven aan een andere oplossing, dan moet verzoeker nagaan of hieraan tegemoet kan worden gekomen. De hoogte en samenstelling van de schadeloosstelling vinden plaats op basis van volledige schadeloosstelling voor alle schade die de onteigende partij rechtstreeks en noodzakelijk lijdt door het verlies van zijn onroerende zaak. De samenstelling en hoogte van de schadeloosstelling staan de Kroon in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling, maar komen bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming aan de orde in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure. Er is vanaf april 2021 overleg met betrekking tot de minnelijke verwerving en er zijn meerdere aanbiedingen gedaan. De Kroon oordeelt dat verzoeker zich voorafgaand aan de start van de administratieve onteigeningsprocedure voldoende heeft ingespannen om met reclamanten tot overeenstemming te komen. Het minnelijk overleg loopt ook nog steeds door.
Zelfrealisatie
Reclamanten zijn van mening dat zelfrealisatie mogelijk is door met eindgebruikers een koop-aanneemovereenkomst af te sluiten. Hierbij kan het recht van erfpacht van reclamanten worden afgenomen. Reclamanten zijn bereid en in staat de ontwikkeling zelf te realiseren conform de gemeentelijke ambities en de bestemming en zijn hierover in overleg met marktpartijen.
De Kroon overweegt dat wanneer een grondeigenaar aangeeft bereid en in staat te zijn om de aan zijn gronden gegeven bestemmingen zelf te realiseren, onteigening in beginsel niet noodzakelijk is. Daaraan worden de eisen gesteld dat de grondeigenaar op zijn minst aannemelijk moet maken dat hij over voldoende kennis, kapitaal en expertise beschikt om het plan te kunnen uitvoeren en daarop gerichte plannen moet kunnen overleggen. De Kroon merkt op dat reclamanten erfpachters zijn en geen eigenaren. Een erfpachter wordt niet in staat geacht de op zijn percelen gelegen bestemmingen zelf te kunnen realiseren nu hij of zij geen eigenaar is van deze percelen. Om tot zelfrealisatie in staat te worden gesteld, is hij of zij afhankelijk van de eigenaar van de onroerende zaken. De eigenaar is verzoeker. Van een dergelijke toestemming is de Kroon niet gebleken. Ook hebben reclamanten geen concreet plan voor zelfrealisatie bij verzoeker ingediend. Het beroep op zelfrealisatie slaagt niet.
Planning
Bij de planning gaat verzoeker uit van het doorlopen van een tenderprocedure in de periode van Q2 2024 tot Q4 20224. Volgens reclamanten is dit op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt en spelen de huidige onzekerheden over onder meer stijgende bouwkosten en stikstof daarbij een grote rol. Volgens reclamanten is onteigening niet opportuun en ontbreekt de urgentie.
De Kroon overweegt dat verzoeker tijdens de hoorzitting heeft aangegeven dat zij verwacht te kunnen starten met de werkzaamheden op de huidige locatie van reclamanten in Q2 2024. Dit is ruim binnen de vijfjaartermijn die in 2028 afloopt. Dat de planning volgens reclamanten te ambitieus is omdat er nog een tenderprocedure dient te worden doorlopen en het feit dat er nog andere onzekerheden zijn, zoals bouwkosten, beschikbaarheid van bouwmaterialen en het stikstofvraagstuk, doet hier niet aan af. De standpunten worden niet onderbouwd en het stikstofvraagstuk speelt hier volgens verzoeker geen rol. Ook de andere punten van reclamanten kunnen in alle redelijkheid niet tot het standpunt leiden dat de planning niet zal worden gehaald.
Didam-arrest
Tijdens de hoorzitting hebben reclamanten gewezen op de gevolgen van het Didam-arrest en recente uitspraken hierover waarbij de rechtbank heeft uitgesproken dat met meer aspecten rekening moet worden gehouden dan alleen met het gelijkheidsbeginsel. Reclamanten betogen dat als de gemeente kavels beschikbaar heeft, moet worden gekozen wie daarvoor in aanmerking komen. De gemeente kan in redelijkheid bepalen dat bedrijven die worden uitgeplaatst, voorrang krijgen.
De Kroon stelt vast dat deze zienswijze pas tijdens de hoorzitting naar voren is gebracht. De termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen ingevolge artikel 3:16 Awb eerste lid bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag waarop het ontwerpbesluit ter inzage is gelegd. Deze periode was reeds verstreken toen de aanvullende zienswijze is ingediend en is derhalve niet binnen de genoemde termijn ingediend. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht, zodat de aanvullende zienswijze buiten beschouwing moet worden gelaten.
De Kroon wijst de onteigening toe.