31 oktober 2018
ABRS – Passieve risicoaanvaarding ondanks bezit bouwvergunning
Appellante, eigenaar van enkel locatie A (hierna: het perceel), betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college passieve risicoaanvaarding aan haar mocht tegenwerpen omdat zij gedurende de benuttingsperiode geen aanvraag om omgevingsvergunning voor het benutten van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het pand (locatie A) bij de gemeente heeft ingediend. Daartoe voert zij aan dat zij ten tijde van de benuttingsperiode in het bezit was van een onherroepelijke bouwvergunning voor onder meer het verbouwen van de verdiepingen van het pand (locatie A) tot appartementen.
De Afdeling stelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college terecht aan appellante passieve risicoaanvaarding heeft tegengeworpen. De Afdeling overweegt daarbij als volgt. Vaststaat dat het college een bouwvergunning aan rechtsvoorganger van [appellante] heeft verstrekt voor het gedeeltelijk vernieuwen van winkelruimtes en nieuwbouw van in totaal 12 appartementen in de panden (locaties B tot en met D). Daarmee beschikte zij over een bouwvergunning waarmee onder meer de bouw- en gebruiksmogelijkheden die het oude bestemmingsplan voor het pand (locatie A) bood maximaal werden benut. De inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan stond aan deze benutting niet in de weg. Appellante heeft echter geen nadere concrete stappen ondernomen om de met deze vergunning verkregen bouwmogelijkheden te realiseren, kennelijk omdat zij niet van alle panden eigenaar was. Zij heeft evenmin een poging gedaan een vergunning te verkrijgen voor alleen het perceel (locatie A) waarmee de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het oude plan ten volle zouden worden benut. Dit kon van haar worden verlangd, nu zij van dat perceel eigenaar was en alleen voor dat perceel een verzoek om planschadevergoeding kon indienen.