12 september 2018
ABRS – Passieve risicoaanvaarding, onderhandelingen
Appellante heeft verzocht om een tegemoetkoming in de schade als gevolg van het vervallen van verschillende bouw- en gebruiksmogelijkheden. Tog Nederland concludeerde in deze zaak dat inderdaad sprake was van een beperking van de bouw- en gebruiksmogelijkheden. De planologische wijziging heeft geleid tot een waardevermindering van € 70.000,00. Van dit bedrag dient volgens Tog 50% wegens het normaal maatschappelijk risico voor rekening van appellante te worden gelaten. Voorts concludeerde Tog dat de schade als gevolg van het vervallen van onbenutte bouwmogelijkheden, zijnde 75% van het totale bedrag van de waardevermindering voor rekening van appellante diende te blijven als gevolg van passieve risicoaanvaarding.
De rechtbank oordeelde reeds dat het gehanteerde percentage voor de voorzienbaarheid en het normaal maatschappelijk risico onvoldoende zijn onderbouwd. Voorts is niet inzichtelijk gemaakt waarom niet eerst de voorzienbaarheid is beoordeeld vóór de beoordeling van het normaal maatschappelijk risico. Als gevolg van de rechtbankuitspraak adviseerde de SAOZ het college dat eerst de voorzienbaarheid dient te worden beoordeeld en dat op grond van die beoordeling de schade volledig passief is aanvaard.
Appelante voert bij de Afdeling aan dat geen sprake is van passieve risicoaanvaarding omdat een bouwvergunning is aangevraagd. Ontwikkeling van het terrein is echter stopgezet gezien de gesprekken met de gemeente over verwerving ten behoeve van een woonwijk. Deze gesprekken zijn in 2009 gestaakt door de crisis. De Afdeling overweegt onder verwijzing naar vaste jurisprudentie dat geen gebruik is gemaakt van de bouwvergunning. Daarnaast zijn de bestaande gebruiksmogelijkheden niet benut. Onder het oude planologische regime heeft appelante geen concrete pogingen ondernomen tot realisering van de bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden, aldus de Afdeling.
Tot slot heeft appellante nog betoogd dat haar redelijkerwijs geen passieve risicoaanvaarding kan worden tegengeworpen omdat zij met de gemeente in gesprek was over de verplaatsing van het bedrijf en de aankoop van het perceel. De Afdeling overweegt dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de benuttingsperiode gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen op het tot stand komen van een overeenkomst met de gemeente over de verplaatsing van het bedrijf en de aankoop van het perceel, dan wel dat de gemeente niet langer de vrijheid had om die onderhandelingen af te breken zonder schadevergoeding.