8 augustus 2018
ABRS – Uitwerking beleidsvoornemen
Omwonenden hebben een verzoek om schadevergoeding ingediend als gevolg van het Tracébesluit omlegging Zuid-Willemsvaart Maas-Den Dungen. Meer concreet hebben verzoekers gesteld dat de waarde van hun woning is verminderd als gevolg van de herinrichting van de spoorverbinding wat heeft geleid tot aantasting van de privacy en het uitzicht en tot toename van de geluidoverlast.
De minister heeft de verzoeken afgewezen omdat de schade voorzienbaar zou zijn. De voorzienbaarheid wordt afgeleid uit een brief van de minister waarin staat opgenomen dat de mogelijkheid wordt onderzocht de doorvaarhoogten van de bruggen over de Zuid-Willemsvaart te vergroten. Niet in geschil is dat een redelijk denkend en handelend koper niet slechts rekening zou houden met de mogelijkheid van verhoging van de spoorburg maar ook met de mogelijkheid van een verhoging van de spoorlijn in aanloop naar de spoorbrug. Dat wil volgens de Afdeling echter niet zeggen dat een redelijk denkend en handelend koper uit de brief had kunnen afleiden dat de verhoging van de spoorlijn mogelijk zou doorlopen tot in de nabijheid van de omwonenden. Ten tijde van de bekendmaking van de brief had de minister immers slechts het plan om de Zuid-Willemsvaart direct nabij de A2 te leggen. Ter zitting is vastgesteld dat als de Zuid-Willemsvaart daar daadwerkelijk was komen te liggen, de verhoging van de spoorlijn niet zou plaatsvinden ter plaatse van de omwonenden. De Afdeling overweegt dat gelet op de afstand tussen de oorspronkelijk geplande ligging van de spoorbrug en de woningen, de verhoging van de spoorlijn achter de woningen op grond van de brief niet voorzienbaar was.