28 juni 2023
ABRS – concreet beleidsvoornemen
Appellant is eigenaar van een perceel met opstallen en heeft een aanvraag om tegemoetkoming in de planschade ingediend die zij heeft geleden door de inwerkingtreding van een nieuw bestemmingsplan.
Appellant voert aan dat in geschil is of zij ten tijde van belang op grond van een concreet beleidsvoornemen kon weten dat het planologische regime in een voor haar nadelige zin zou veranderen.
Appellant heeft niet erkend dat de planologische wijziging op 8 maart 2012 voorzienbaar was. Uit het raadsbesluit van 3 maart 2009, gelezen in samenhang met het koninklijk besluit van 1 februari 2010, blijkt niet van een concreet beleidsvoornemen om de planologische mogelijkheden van het perceel te beperken door de minimale omvang van een glastuinbouwbedrijf op 5 hectare vast te stellen. Dit beleidsvoornemen is pas op 23 augustus 2012, bij de terinzagelegging van het ontwerp van het nieuwe bestemmingsplan, kenbaar gemaakt.
De Afdeling overweegt dat uit het raadsbesluit van 3 maart 2009, gelezen in samenhang met het koninklijk besluit van 1 februari 2010, niet blijkt van een concreet beleidsvoornemen om de planologische regeling van de minimale oppervlakte van een perceel voor een glastuinbouwbedrijf te wijzigen door deze ondergrens te verhogen. Dat is vermeld dat het toekomstige glastuinbouwgebied is ingedeeld in 16 kavels met een oppervlakte variërend van 5 tot 16 hectare, brengt niet zonder meer met zich dat de raad het beleidsvoornemen had om deze (feitelijke) maatvoering in de planregels vast te leggen. Indien aangenomen zou worden dat het in de lijn der verwachtingen zou liggen dat de gemeenteraad dat alsnog zou doen om daarmee het argument van de Kroon tegen onteigening weg te nemen, laat onverlet dat er ten tijde van dat koninklijk besluit nog geen beleidsvoornemen was gepubliceerd om de minimale oppervlakte te vergroten. Om die reden concludeert de Afdeling dat door het college niet deugdelijk is gemotiveerd dat appellant de planologische verandering passief heeft aanvaard.