7 maart 2018
ABRS – Gewijzigd beleidsvoornemen en NMR
Appellant heeft in augustus 2000 de woning gekocht. Op grond van de documenten behorende bij het voorontwerpbestemmingsplan 1998 en het ontwerpbestemmingsplan 1999 oordeelde de rechtbank dat een redelijk denkend en handelend koper rekening zou houden met de kans dat de situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen.
In hoger beroep heeft het college enkele aanvullende stukken in het geding gebracht, onder meer het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan op 7 februari 2000. In dat besluit staat onder meer de verklaring van de raad opgenomen dat van verdere bebouwing in de toekomst wordt afgezien. In de publicaties van het besluit is de voormelde verklaring van de raad weergegeven. Op grond van deze documenten is de Afdeling van oordeel dat een redelijk denkend en handelend koper geen rekening hoefde te houden met de kans dat de gronden zouden worden ontwikkeld. Van voorzienbaarheid is geen sprake.
Het normaal maatschappelijk risico is vastgesteld ter hoogte van het wettelijk forfait. De Afdeling overweegt dat de nieuwe ontwikkeling past in het gevoerde ruimtelijk beleid. Voorts bestaat de plaatselijke kern uit lintbebouwing met daarachter een strook bebouwing. De woning van appellant is gelegen achter de lintbebouwing en maakt deel uit van de eerste fase van het woningbouwproject. De schadeveroorzakende ontwikkeling is de tweede fase, gelegen achter de woning van appellant en wordt hoofdzakelijk omringd door bebouwing. Gelet op deze omstandigheden en de structuur van de omgeving ligt de ontwikkeling in de lijn van de verwachtingen. Om dezelfde redenen past deze woningbouw naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving. De Afdeling stelt het normaal maatschappelijk risico vast op 3,5% van de waarde van het object.